ECLI:NL:HR:2025:900

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
23/00328
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking cassatieberoep Staatssecretaris

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan op een verzoek van belanghebbende, vertegenwoordigd door F.R. Herreveld, om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van het cassatieberoep. De Staatssecretaris had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2022, maar trok dit beroep later in. Belanghebbende diende een verzoek in voor proceskostenvergoeding, waarop de Staatssecretaris een verweerschrift indiende. De Hoge Raad oordeelde dat het principale beroep in cassatie, door de intrekking, niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het incidentele beroep in cassatie verviel, omdat het enkel was ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging zou leiden, wat niet het geval was. De Hoge Raad besloot de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar kende geen vergoeding toe voor het vervallen incidentele beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/00328
Datum13 juni 2025
ARREST
op een door [X] (hierna: belanghebbende) gedaan verzoek als bedoeld in artikel 29f, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

1.Verzoek om veroordeling in de proceskosten

1.1
De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2022, nr. BK-ARN 21/01829.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht en heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend en in het principale beroep een conclusie van dupliek.
De Staatssecretaris heeft nadien het beroep in cassatie ingetrokken.
1.2
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.R. Herreveld, heeft de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
1.3
De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van dit verzoek een verweerschrift ingediend.

2.Het incidentele cassatieberoep

2.1
Het principale beroep in cassatie leidt – vanwege de intrekking ervan – niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
2.2
Het incidentele beroep in cassatie is alleen ingesteld voor het geval het principale beroep in cassatie zou leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep in cassatie, gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb, vervalt.

3.Beoordeling van het verzoek

Wat betreft het door de Staatssecretaris ingetrokken principale beroep in cassatie zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 23/00327 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Aangezien het incidentele beroep in cassatie is vervallen, ziet de Hoge Raad geen aanleiding daarvoor een proceskostenvergoeding toe te kennen.

4.Beslissing

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.628, oftewel € 1.814, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.