ECLI:NL:HR:2025:960
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake onroerendezaakbelastingen en reinigingsrecht
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 september 2023, nr. 22/01325. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 17/462) die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 en een voor dat jaar opgelegde aanslag in het reinigingsrecht. De belanghebbende was vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, terwijl het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift indiende. Dit verweerschrift werd echter te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad hier geen acht op slaat.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 20 juni 2025 door de vice-president en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.