Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
24 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol, in strijd met artikel 8.1 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat de overige klachten niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, maar heeft hij wel vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden. Dit oordeel heeft geen verdere rechtsgevolgen met zich meegebracht, gezien de opgelegde geldboete van € 800. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en R. Kuiper, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.