De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 67a leden 1 tot en met 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Een op artikel 67 gegrond bevel kan slechts worden gegeven:
a. indien uit bepaalde gedragingen van de verdachte, of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van ernstig gevaar voor vlucht;
b. indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert.
2. Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid kan voor de toepassing van het vorige lid slechts in aanmerking worden genomen:
1° indien er sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt;
2° indien er ernstig rekening mede moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan:
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of
waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan;
3° indien er sprake is van verdenking van een der misdrijven omschreven in de artikelen 285, 300, 310, 311, 321, 322, 323a, 326, 326a326e, 350, 416, 417bis, 420bis of 420quater van het Wetboek van Strafrecht, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop de verdachte wegens een van deze misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd en voorts er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een van die misdrijven zal begaan;
4° indien er sprake is van verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 141, 157, 285, 300 tot en met 303 of 350 van het Wetboek van Strafrecht, begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen personen met een publieke taak, waardoor maatschappelijke onrust is ontstaan en de berechting van het misdrijf uiterlijk binnen een termijn van zeventien dagen en achttien uur na aanhouding van de verdachte zal plaatsvinden;
5° indien de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan de dag brengen van de waarheid.
3. Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege, wanneer ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hij bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.”
- Artikel 75 lid 1 Sv:
“Na de aantekening van beroep van de einduitspraak worden de bevelen tot gevangenneming, gevangenhouding dan wel verlenging daarvan gegeven door de rechter in hoogste feitelijke aanleg. De artikelen 65, tweede lid, 66, tweede lid, en 67 tot en met 69, zijn op deze bevelen van overeenkomstige toepassing. Een op artikel 67 gegrond bevel kan ook worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging.”
- Artikel 80 lid 1 Sv:
“De rechter kan - ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte - bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De vordering onderscheidenlijk het verzoek zijn met redenen omkleed.”
- Artikel 82 Sv:
“1. De rechter kan ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie te allen tijde de opheffing der schorsing bevelen.
2. Alvorens daartoe over te gaan, hoort de rechter zoo mogelijk den verdachte en kan hij te dien einde, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.”
- Artikel 86 lid 5 Sv:
“De beslissingen tot schorsing, tot opheffing daarvan en die tot wijziging van beslissingen tot schorsing zijn dadelijk uitvoerbaar.”
4.2.1De totstandkomingsgeschiedenis van het Wetboek van Strafvordering houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Artikel 82.
De noodzakelijkheid van opheffing der bevolen schorsing kan geboren worden uit tal van omstandigheden naast die, waaraan ten deze allereerst zal worden gedacht, n.l. het niet nakomen der gestelde voorwaarden. De waarborg kan b.v. overlijden (...), deze kan insolvent worden, het gevaar voor vlucht of voor herhaling kan zeer toenemen, enz. Vandaar is bij dit artikel den rechter eene algemeene bevoegdheid tot opheffing der schorsing toegekend. Het geldt hier voorts enkel eene bevoegdheid, nimmer eene verplichting, zoodat niet elke – wellicht onbeteekenende – niet-nakoming der voorwaarden tot opheffing behoeft te leiden.
Aan een bevel tot opheffing zal, ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoo mogelijk een verhoor van den verdachte moeten voorafgaan.”
(Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 86.)
- het verslag:
“Artikel 82.
V. Sommigen achtten de bevoegdheid te allen tijde de opheffing der schorsing te kunnen bevelen te ruim. Eenigen zouden haar willen zien beperkt tot de gevallen waarin de opgelegde voorwaarden niet zijn nagekomen.
A. Tijdens den schorsingstijd kan, niet alleen als een gevolg van niet-nakoming der voorwaarden, maar ook om andere reden – de verdachte blijkt bijv. aanstalten te maken tot vlucht –, steeds de noodzakelijkheid van opheffing der schorsing rijzen.”
(Kamerstukken II 1917/18, 77, nr. 1, p. 35.)