ECLI:NL:KTGUTR:2000:AA9007
Kantongerecht Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering na beëindiging
In deze zaak, behandeld door het Kantongerecht Utrecht, heeft de eiser een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de betaling van achterstallig loon. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was tot stand gekomen op 1 november 1991, waarbij de eiser laatstelijk werkzaam was als [functie] voor 9 uur per week. De eiser heeft op 30 oktober 1999 een ontslagbrief ondertekend, maar betwist dat dit een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring was, aangezien hij de Nederlandse taal niet goed beheerst en de consequenties van zijn handtekening niet kon overzien. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en gesteld dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd met de overeenkomst van 30 oktober 1999, maar pas door de beschikking van de kantonrechter van 22 juni 2000. De eiser heeft tijdig geprotesteerd tegen het ontslag en de kantonrechter oordeelt dat de eiser niet aan de overeenkomst kan worden gehouden. De loonvordering van de eiser is toewijsbaar, evenals de vorderingen met betrekking tot vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen. De gedaagde partij is in de kosten van de procedure veroordeeld.
De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Dit vonnis is uitgesproken op 13 december 2000.