In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat klaagster in de periode van 1 januari 2012 tot 1 december 2014 feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht. Klaagster ontving de bestreden beschikking op 29 juni 2018 en diende op 5 juli 2018 bezwaar in. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster ontvankelijk is in haar bezwaar, omdat zij dit binnen de gestelde termijn heeft ingediend.
Het gerecht heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Klaagster was in tijdelijke dienst getreden in 1989 en was in 2010 bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse. Echter, in de periode van 2012 tot 2014 was zij non-actief, wat leidde tot de conclusie dat zij niet voldeed aan de bevorderingseisen, waaronder een gunstige beoordeling. Klaagster betwistte de afwijzing en stelde dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van een passende functie bij de verweerder lag.
Het gerecht oordeelde dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Na afweging van de belangen concludeerde het gerecht dat de afwijzing van het verzoek om bevordering rechtmatig was. Klaagster voldeed niet aan de vereisten, aangezien zij in de relevante periode geen werkzaamheden had verricht. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en er werd geen kostenveroordeling opgelegd.