ECLI:NL:OGAACMB:2019:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
CUR201900587
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit inzake benoeming en bezoldiging van ambtenaar bij Korps Politie Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar, en de Regering van Curaçao. Klager was eervol ontheven uit zijn functie van Hoofd Douane en benoemd bij het Korps Politie Curaçao, waarbij zijn bezoldiging was vastgesteld. Klager maakte bezwaar tegen de vastgestelde bezoldiging, omdat hij meende dat er afspraken waren gemaakt over een hogere bezoldiging. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat niet was vermeld in welke functie klager was benoemd. Hierdoor kon het Gerecht niet toetsen of de bezoldiging rechtmatig was vastgesteld. Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de Regering van Curaçao in de proceskosten van klager moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke benoemingsbesluiten en de noodzaak om de bezoldiging te koppelen aan de functie.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigden: mrs. W.R. Flocker en E. Kleist, advocaten
.
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. Z.V.I. Isenia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 19 oktober 2018, door klager ontvangen op 22 oktober 2018, heeft verweerster klager eervol ontheven uit zijn functie van Hoofd Douane Curaçao, hem ingaande 22 oktober 2018 in vaste dienst benoemd bij het Korps Politie Curaçao (KPC) en zijn bezoldiging vastgesteld op schaal 16, trede 5 (het bestreden besluit).
Op 21 november 2018 heeft klager daartegen op grond van artikel 120, eerste lid, van Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (het Rechtspositiebesluit) bezwaar gemaakt bij de minister van Justitie (de minister) en dat bezwaar vervolgens op 18 december 2018 aangevuld.
Bij bezwaarschrift van 15 februari 2019, dat is aangevuld op 22 maart 2019, heeft klager bij dit Gerecht bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om op dat bezwaar te beschikken (het bezwaar).
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 10 juni 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door mr. E. Kleist voornoemd. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde voornoemd.

Overwegingen

1. Het Gerecht is van oordeel dat een benoemingsbesluit, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming daarvan, primair ziet op een benoeming in een andere functie. Daartegen staat derhalve geen bezwaar open bij verweerder op grond van artikel 120, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit (vgl. de uitspraak van de Raad van 29 juni 2012, ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4890). Klager heeft derhalve ten onrechte bezwaar gemaakt bij de minister, zodat geen sprake kan zijn van een weigering van de minister om hierop te beschikken.
2. Hoewel de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) niet voorziet in een verplichting daartoe, mocht van de minister worden verwacht dat hij het bezwaarschift zou doorzenden naar de bevoegde instantie, in dit geval het Gerecht. Door dat na te laten heeft de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Dat klager gebruik heeft gemaakt van professionele rechtsbijstand maakt dit niet anders (vgl. uitspraak van de Raad van 29 juni 2012, ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4891). Daarbij overweegt het Gerecht dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Nu van dat laatste niet is gebleken, zal het Gerecht het bezwaar van 21 november 2018 beoordelen en de aanvulling van 18 december 2018, het bij het Gerecht ingediende bezwaar van 15 februari 2019 en de bijbehorende aanvulling van 22 maart 2019 aanmerken als aanvullingen op het bezwaar van 21 november 2018.
3. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de RAr kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgende door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
3.1
Op grond van artikel 11, eerste lid aanhef en onder c, van het Rechtspositiebesluit wordt – voor zover hier relevant – aan de ambtenaar van politie door het bevoegd gezag een akte van aanstelling uitgereikt waarin wordt vermeld de functie waarin hij wordt geplaatst.
Op grond van artikel 15, eerste lid, wordt – voor zover hier relevant – bij de indiensttreding de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar wordt belast. Op grond van het derde lid worden de aard en niveau van de functie bepaald aan de hand van functiebeschrijvingen en functieniveau‑karakteristieken, welke deel uitmaken van een functiewaarderingssysteem.
4. De bezwaren van klager zijn gericht tegen de aan hem toegekende bezoldigingstrede. Klager heeft gesteld dat verweerster bij besprekingen die met hem zijn gevoerd over zijn plaatsing bij het KPC een hogere bezoldigingstrede aan hem heeft toegezegd dan hetgeen vermeld is in het bestreden besluit en meent dat het bestreden besluit daarom in zoverre niet in stand kan blijven.
4.1
Toepassing van artikel 35, eerste lid, van de RAr brengt met zich dat het Gerecht dient te toetsen of het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen en of dat besluit voldoet aan de eisen die de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaraan stellen. Voor toetsing door de ambtenarenrechter of partijen onderlinge afspraken zijn nagekomen biedt de wet geen grond. Het Gerecht zal het bestreden besluit daarom niet toetsen aan de door klager gestelde afspraken met verweerster, maar aan het bepaalde in het Rechtspositiebesluit.
4.2
De bezoldiging van klager is ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit onlosmakelijk verbonden aan de functie waarmee hij wordt belast. In het bestreden besluit heeft verweerster echter niet vermeld in welke functie klager is benoemd. Dat besluit voldoet daarmee niet aan het in artikel 11, eerste lid aanhef en onder c, van het Rechtspositiebesluit gestelde vereiste zodat het Gerecht niet kan toetsen of de bezoldiging van klager ingevolge artikel 15, eerste en derde lid, van het Rechtspositiebesluit rechtmatig is vastgesteld. De omstandigheid dat klager met een takenpakket is belast, maakt dat niet anders omdat een dergelijk takenpakket niet met een functie kan worden gelijkgesteld. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal het worden vernietigd.
5. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd behoeft in het licht van de voorgaande geen bespreking.
6. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerster te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-, te weten twee punten à NAf 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van 21 november 2018
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit van 19 oktober 2018
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van NAf 1.400,- dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.