In deze zaak heeft klager, die sinds 1 september 2013 onafgebroken de functie van Adjunct Hoofd van Dienst bij het Ministerie van Financiën waarneemt, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om benoeming in deze functie. De minister van Financiën had op 18 november 2016 zijn eerdere afwijzing van 20 november 2015 ingetrokken, maar het verzoek alsnog afgewezen. Klager heeft bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, dat de zaak op 17 juli 2019 heeft behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de functie nog steeds vacant is en dat verweerster, de Regering van Curaçao, niet heeft geprobeerd om de functie definitief te vervullen.
Het Gerecht oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om benoeming onvoldoende gemotiveerd is. De verweerster heeft niet aangetoond dat er redenen zijn om klager niet te benoemen, ondanks zijn langdurige waarneming van de functie. Het Gerecht concludeert dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet in stand kunnen blijven en dat verweerster in de proceskosten van klager moet worden veroordeeld. De proceskosten worden vastgesteld op NAf 1.400,-. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Martinez en openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.