ECLI:NL:OGAACMB:2022:14

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AUA202101166
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in geschil met betrekking tot ingangsdatum en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de bevordering van klaagster, de Gouverneur van Aruba, naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7). Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 1 april 2021, waarin verweerder heeft besloten haar bevordering met 12 maanden te vertragen, met als ingangsdatum 1 augustus 2019. Klaagster betoogt dat zij met ingang van 1 augustus 2014 in aanmerking komt voor bevordering naar schaal 7 en met ingang van 1 augustus 2016 naar schaal 8. Verweerder heeft echter gesteld dat klaagster gedurende de beoordelingsperiode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2018 366 dagen arbeidsongeschikt was, waardoor haar functioneren niet beoordeeld kon worden. De zaak is behandeld op 22 november 2021, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Het gerecht heeft overwogen dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren te bevorderen discretionair is, maar dat deze bevoegdheid slechts terughoudend kan worden getoetst. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster vanaf 1 augustus 2006 in schaal 6 is ingeschaald en dat zij in principe met ingang van 1 augustus 2010 aan het anciënniteitsvereiste voor schaal 7 voldoet. Echter, door haar non-actieve status van 1 mei 2012 tot 9 juli 2014 kon zij niet in aanmerking komen voor bevordering. Het gerecht heeft geconcludeerd dat klaagster met ingang van 9 juli 2014 in aanmerking komt voor bevordering naar schaal 7 en met ingang van 9 juli 2018 voor schaal 8. Het bezwaar van klaagster is gegrond verklaard, en het bestreden landsbesluit is vernietigd. Verweerder moet binnen drie maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 26 januari 2022
Gaza nr. AUA202101166

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 1 april 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
Hiertegen heeft klaagster op 29 april 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 26 oktober 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 november 2021, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van haar bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse en betoogt daartoe dat zij met ingang van 1 augustus 2014 dient te worden bevorderd naar schaal 7 en met ingang van 1 augustus 2016 naar schaal 8. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar betoog aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verschuiven van haar bevordering vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Voorts voert klaagster aan dat het beleid waarnaar verweerder in het bestreden landsbesluit verwijst niet is vastgelegd noch aan de ambtenaren bekend is gemaakt. Klaagster voert voorts aan dat haar periode van arbeidsongeschiktheid buiten de beoordelingsperiode voor haar bevordering valt, nu zij reeds met ingang van 1 augustus 2014 in aanmerking komt voor een bevordering naar schaal 7. Haar bevordering wordt nu met vijf jaren vertraagd, aldus klaagster.
1.2
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster gedurende de beoordelingsperiode (anciënniteit) van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2018 366 dagen arbeidsongeschikt was, waardoor geen oordeel over deze periode kon worden gegeven omtrent het functioneren van klaagster. Naar aanleiding hiervan wordt dan ook de ingangsdatum van de bevordering van klaagster naar schaal 7 met 12 maanden vertraagd en bepaald op 1 augustus 2019. Verweerder heeft voorts in zijn contramemorie aangevoerd dat klaagsters dienstanciënniteit in haar huidige functie pas vanaf haar plaatsing in die functie met ingang van 9 juli 2014 opnieuw is aangevangen, waardoor klaagster pas met ingang van 1 augustus 2018 in aanmerking kon komen voor een bevordering naar schaal 7. Klaagster kan dan ook pas met ingang van 1 augustus 2021 in aanmerking komen voor een bevordering naar schaal 8, aldus verweerder.
Het geschil
2. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 naar schaal 7 te bevorderen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Bij landsbesluit van 25 augustus 2009 is klaagster in de functie van administratief medewerker bij de Directie Openbare Personen Vervoer (DOPV) met ingang van 1 augustus 2006 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
3.2
Klaagster is gedurende de periode van 1 mei 2012 tot 9 juli 2014 non-actief geweest.
3.3
Bij landsbesluit van 5 februari 2016 is klaagster met ingang van 9 juli 2014 overgeplaatst naar het Departamento di Progreso Laboral (DPL) in de functie van medewerker toelating arbeidsmarkt. Deze functie is op het maximale niveau van schaal 8 gewaardeerd.
3.4
Bij brief van 13 november 2020 heeft klaagster bij verweerder een verzoek gedaan om met ingang van 9 juli 2014 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) en met ingang van 9 juli 2016 naar de rang van commies (schaal 8) te worden bevorderd.
3.5
Bij brief van 30 november 2020 heeft het diensthoofd van het DPL positief geadviseerd op het bevorderingsverzoek van klaagster.
3.6
Bij advies van 17 februari 2021 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) geadviseerd om de bevordering van klaagster naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) met 12 maanden te vertragen en te bepalen op 1 augustus 2019, en om het verzoek om naar schaal 8 te worden bevorderd af te wijzen.
3.7
Bij beslissing van 1 april 2021 is het bevorderingsverzoek van klaagster om met ingang van 9 juli 2014 naar schaal 7 en met ingang van 9 juli 2016 naar schaal 8 te worden bevorderd, afgewezen.
3.8
Bij bestreden landsbesluit van 1 april 2021 is klaagster met ingang van 1 augustus 2019 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) bevorderd.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 24, zesde lid, van de Lma wordt ingeval overgang geschiedt naar een betrekking, aan welke een hogere eindbezoldiging is verbonden, de bezoldiging toegekend, welke onmiddellijk is gelegen boven het bedrag, laatstelijk in de lagere rang aan bezoldiging genoten. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen gelijk aan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking of minder, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.
4.3
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.4.1
Voor een bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) is vereist dat de door de betrokkene beklede functie, een waardering op het niveau van adjunct commies 1ste klasse rechtvaardigt en dat de betrokkene, indien hij in het bezit is van een diploma op mbo-niveau, reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies moet hebben volbracht. Indien de betrokkene niet beschikt over een diploma op mbo-niveau, dient hij reeds ten minste vier jaar dienst in de rang van adjunct-commies te hebben volbracht).
4.4.2
Voor een bevordering naar de rang van commies (schaal 8) is vereist dat de betrokkene een functie bekleedt, die een waardering op het niveau van commies rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse moet hebben volbracht
4.4.3
Verweerder voert ten aanzien van de bevordering van zogenoemde non-actieven het volgende beleid, neergelegd in paragraaf 2.5 van het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba:
“Onder non-actieven wordt verstaan de ambtenaren of arbeidscontractanten die zonder geldige reden geen arbeid verrichten, maar wel bezoldiging of loon ontvangen.
Het bevorderingsbeleid met betrekking tot non-actieven houdt in dat de betrokken ambtenaar voor de duur van de non-activiteit niet in aanmerking komt voor een bevordering, daar hij gedurende die periode niet kan voldoen aan de in de BRA neergelegde bevorderingseis van gunstige prestatiebeoordeling (…).”
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.1
Nu klaagster vanaf 1 augustus 2006 is ingeschaald in schaal 6, voldoet zij in principe met ingang van 1 augustus 2010 aan het anciënniteitsvereiste om naar schaal 7 te worden bevorderd, en in principe vier jaar later, met ingang van 1 augustus 2014 aan het anciënniteitsvereiste om naar schaal 8 te worden bevorderd. In dit geval staat echter vast dat klaagster tot 1 mei 2012 de functie van administratief medewerker bij de DOPV heeft bekleed, welke functie op maximaal schaal 6 is gewaardeerd, waardoor tot die datum een bevorderingsverzoek naar schaal 7 niet voor inwilliging vatbaar was.
6.2
Voorts is niet in geschil dat klaagster in de periode van 1 mei 2012 tot 9 juli 2014 nonactief was als bedoeld in voormeld beleid (zie r.o. 4.4.3), zodat klaagster volgens dat beleid voor de duur van deze periode niet in aanmerking komt voor een bevordering. In het door klaagster aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit beleid in zijn algemeenheid onredelijk is. Klaagster heeft voorts gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het door verweerder onverkort handhaven van dit beleid voor haar gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel.
6.3
Niet in geschil is ook dat klaagster met ingang van 9 juli 2014 wederom te werk is gesteld en in een functie is geplaatst die maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 8.
6.4
Gelet op het vorenstaande, overweegt het gerecht dat klaagster dan ook niet eerder dan 9 juli 2014 in aanmerking kan komen voor een bevordering naar schaal 7, nu klaagster met ingang van die datum aan het functiewaarderingsvereiste voor een bevordering naar schaal 7 voldoet. Nu klaagster vanaf 1 augustus 2006 is ingeschaald in schaal 6, voldoet zij ook aan het anciënniteitsvereiste om te worden bevorderd. Anders dan op welk standpunt verweerder zich stelt, begint de dienstanciënniteit immers niet telkens opnieuw te lopen vanaf het moment dat een ambtenaar in een nieuwe functie, met een hogere eindwaardering, wordt geplaatst (vgl. RvBAz van 2 juni 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:25, en RvBAz van 21 juli 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:51).
7.1
In geschil is voorts de vraag of verweerder de bevordering van klaagster vanwege arbeidsongeschiktheid met 12 maanden had kunnen vertragen. Het gerecht overweegt als volgt.
7.2
Het bevorderen van ambtenaren geschiedt op basis van de in de wet opgenomen vereisten. Voldoet een ambtenaar aan deze vereisten dan komt betrokkene in principe in aanmerking voor een bevordering. De enige in de wet opgenomen mogelijkheid om een bevordering uit te sluiten is opgenomen in artikel 83, eerste lid, sub f van de Lma en is alleen in het geval van een disciplinaire straf, hetgeen in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij het beleid voert dat bevorderingen in geval van langdurige arbeidsongeschiktheid worden vertraagd, omdat de ambtenaar over de periode van arbeidsongeschiktheid niet kan worden beoordeeld. In dit geval is evenwel komen vast te staan dat klaagsters functioneren gedurende de relevante periode door haar leidinggevende positief is beoordeeld. Dat is door verweerder ter zitting desgevraagd bevestigd, met de stelling dat uit de brief van klaagsters leidinggevende van 30 november 2020 geconcludeerd kan worden dat klaagster positief is beoordeeld en dat de leidinggevende geen bezwaar heeft tegen het bevorderingsverzoek van klaagster. Gelet hierop, staat thans tussen partijen vast dat klaagster aan het vereiste van een gunstige beoordeling voldoet om bevorderd te kunnen worden. Dat er beleid bestaat om ook bij een positieve beoordeling gedurende arbeidsongeschiktheid het bevorderingsmoment te vertragen, is niet gebleken.
8. Uit het voorgaande volgt derhalve dat klaagster met ingang van 9 juli 2014 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7), en met ingang van 9 juli 2018 voor een bevordering naar de rang van commies (schaal 8). Het bezwaar is derhalve gegrond. Het bestreden landsbesluit van 1 april 2021 dient te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bevorderingsverzoek van klaagster moeten nemen.
9. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het bestreden landsbesluit van 1 april 2021;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het verzoek van klaagster om naar schalen 7 en 8 te worden bevorderd, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.