ECLI:NL:OGAACMB:2023:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
CUR202300618
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire straf van een politieambtenaar

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt het bezwaar van klager tegen de ministeriële beschikking van 18 januari 2023 beoordeeld. Klager, werkzaam als operationeel leidinggevende, kreeg een disciplinaire straf opgelegd van inhouding van NAf 450,- op zijn bezoldiging wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het weigeren van een dienstopdracht en het vertonen van oneerbiedig gedrag tegenover zijn leidinggevende. Klager had op 9 april 2020 de opdracht gekregen om processen-verbaal naar het Openbaar Ministerie te brengen, maar weigerde deze opdracht uit te voeren en vertoonde ongepast gedrag. Het Gerecht concludeert dat de verweten gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken en dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is. Klager had de verplichting om de dienstopdracht uit te voeren en zich respectvol te gedragen tegenover zijn leidinggevende, wat hij niet heeft gedaan. Het bezwaar van klager wordt ongegrond verklaard, en de ministeriële beschikking blijft in stand. De uitspraak is gedaan op 23 november 2023.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonend te Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. H.M.M. Alejandra,
tegen

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. S.I. Da Costa Gomez en C.A. Peterson.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klager tegen de ministeriële beschikking van 18 januari 2023, dat op 6 februari 2023 is uitgereikt, waarin aan klager de disciplinaire straf van inhouding van een bedrag van NA
f450,- op zijn loon is opgelegd wegens plichtsverzuim (het bestreden besluit).
1.1
Klager heeft op 3 maart 2023 bezwaar ingediend tegen het bestreden besluit.
1.2
Verweerder heeft op 5 mei 2023 een contramemorie ingediend.
1.3
De behandeling van het bezwaar van klager heeft plaatsgevonden ter zitting van dit Gerecht van 12 oktober 2023. Klager is verschenen samen met zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. A. Faria, die occupeerde voor mr. S.I. Da Costa Gomez.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt het bezwaar van klager tegen de beslissing van verweerder om aan hem wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen, aan de hand van de bezwaargronden van klager.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De aan klager opgelegde disciplinaire straf van inhouding van een bedrag van NA
f450,- van zijn bezoldiging is niet onevenredig. Hierna legt het Gerecht uit hoe het Gerecht tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4. Klager is sinds april 2023 werkzaam als operationeel leidinggevende bij [instantie].
4.1
Klager was voordat hij operationeel leidinggevende werd werkzaam als buurtregisseur bij het Korps Politie Curaçao (KPC) in Banda Bou.
Wat heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd?
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door het weigeren van een dienstopdracht en het vertonen van oneerbiedig gedrag tegen zijn leidinggevende. Aan klager werd op 9 april 2020 de dienstopdracht gegeven om processen-verbaal van het Wijkbureau in Barber naar het Openbaar Ministerie (OM) in Punda te brengen. De dienstopdracht werd onder diensttijd aan klager gegeven en klager heeft die opdracht niet uitgevoerd. Verweerder verwijt klaagster ook het verrichten van privéaangelegenheden onder werktijd en het gebruiken van een dienstvoertuig voor privédoeleinden. Klager was op het moment dat hij de opdracht kreeg met een dienstvoertuig naar Curgas gereden om daar een gasfles te kopen voor privégebruik. Toen klager uiteindelijk op het Wijkbureau in Barber arriveerde heeft hij zich oneerbieding gedragen door tegen de leidinggevende het volgende te zeggen:
- dat de leidinggevende van klager degene was die moest afkoelen;
- dat de leidinggevende van klager moest uitkijken wat hij zei;
- dat klager geen klein kind is;
- dat klager geen onzin aannam.
Vervolgens zou klager verder in discussie zijn gegaan met de leidinggevende en nog het volgende hebben gezegd:
- dat klager niet verplicht was de processen-verbaal naar het OM te brengen;
- dat nergens in de functieomschrijving van een buurtregisseur staat dat klager processen-verbaal naar het OM moet brengen;
- dat het wegbrengen van processen-verbaal een verantwoordelijkheid is van de teamleiders.
Heeft klager zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim?
6. Klager betoogt dat de verweten gedragingen geen plichtsverzuim opleveren. In de eerste plaats wordt het gebruik van een dienstvoertuig voor privédoeleinden gedoogd. Dat is nergens vastgelegd, maar kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat aan klager geen rapport is aangezegd toen hij telefonisch meedeelde aan zijn leidinggevende dat hij een glasfles aan het kopen was. Het was de leidinggevende bekend dat klager met een dienstvoertuig onderweg was. In de tweede plaats past het wegbrengen van processen-verbaal niet in zijn functieomschrijving. In de derde plaats heeft de leidinggevende klager geen dienstopdracht gegeven, maar vroeg de leidinggevende aan klager hem een gunst te doen door de processen-verbaal weg te brengen. Klager heeft zich niet oneerbiedig tegen zijn leidinggevende gedragen. Hij was weliswaar boos toen hij op het Wijkbureau Barber arriveerde en hij heeft de woorden geuit zoals die in het bestreden besluit staan opgenomen, maar hij heeft die niet oneerbiedig bedoeld.
7. Deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit Korps Politie (hierna: het Rechtspositiebesluit) is de ambtenaar van politie gehouden zijn ambtsverplichtingen nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar van politie betaamt.
7.2
Op grond van artikel 88, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit mag de ambtenaar van politie een vervoermiddel dat hem vanwege de overheid ten behoeve van dienstverrichting ter beschikking is gesteld alleen gebruiken voor het door de dienstverrichting vereiste vervoer. Onder zodanig vervoer wordt niet begrepen het vervoer van de ambtenaar van politie van en naar de plaats van zijn inwoning en van en naar de plaats van zijn tewerkstelling. Het derde lid bepaalt dat het bevoegd gezag in bijzondere gevallen ontheffing kan verlenen van het verbod dat in het tweede lid is opgenomen.
7.3
Op grond van artikel 101, derde lid, van het Rechtspositiebesluit omvat plichtsverzuim het overtreden van een voorschrift en het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
7.4
Op grond van jurisprudentie van de Raad geldt dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven noodzakelijk is dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken (zie bijvoorbeeld Raad van Beroep van 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:31 en Raad van Beroep van 13 april 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:49).
7.5
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het rapport van hoofdinspecteur [A]van 9 april 2020 ten grondslag gelegd. Uit dat rapport blijkt dat hoofdinspecteur [A] klager op de bewuste dag rond 10:15 uur heeft opgebeld met het verzoek om de processen-verbaal naar het OM te brengen. Klager gaf toen aan dat hij een gasfles aan het kopen was en dat hij rond 11:00 uur op het bureau in Barber kon zijn. Klager zou verder hebben gezegd dat hoofdinspecteur [A] een andere buurtregisseur moest vragen om de processen-verbaal bij het OM af te leveren. Hoofdinspecteur [A] schrijft dat hij aan klager heeft laten weten dat klager degene is die de processen-verbaal weg moest brengen en dat de andere buurtregisseur bezig was met iets anders. Klager was niet om 11:00 uur op het bureau. Om 11:08 uur heeft hoofdinspecteur [A] klager nogmaals gebeld en toen heeft klager laten weten dat hij de opdracht niet zal uitvoeren. Rond 11:35 uur heeft hoofdinspecteur [A] twee keer geprobeerd om klager telefonisch te bereiken, maar zonder resultaat. Kort daarna arriveerde klager in het kantoor van hoofdinspecteur [A]. Aan de non-verbale houding van klager kon hoofdinspecteur [A] zien dat klager boos was. Hoofdinspecteur [A] verzocht klager zich even te bedaren en terug te komen. Klager reageerde toen met verheven stem en heeft de woorden geuit die in het bestreden besluit zijn opgenomen.
7.6
Klager heeft niet betwist de verweten gedragingen te hebben gepleegd en de verweten gedragingen zijn uitvoerig beschreven in het rapport van hoofdinspecteur [A]. Verweerder heeft dan ook kunnen vaststellen dat klager de verweten gedragingen heeft gepleegd. De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de door klager gepleegde gedragingen plichtsverzuim opleveren. Klager meent dat de gedragingen vanuit een andere context moeten worden bezien en dat de gedragingen niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt.
7.7
Het Gerecht is van oordeel dat de aan klager verweten gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. Voor wat betreft het gebruik van een dienstauto voor privédoeleinden heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat dergelijk gebruik in het algemeen of in zijn geval specifiek werd gedoogd. Uit het rapport van hoofdinspecteur [A] blijkt duidelijk dat hij klager heeft opgedragen de processen-verbaal weg te brengen en dat klager heeft geweigerd die opdracht uit te voeren. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geen dienstopdracht betrof, maar dat hem enkel een gunst werd gevraagd. Dat betekent dat sprake was van een aan klager gegeven dienstopdracht. De opdracht om processen-verbaal naar het OM te brengen betrof geen onredelijke opdracht. Klager heeft telefonisch zelf tegen hoofdinspecteur [A] gezegd dat een andere buurtregisseur de processen-verbaal maar moest wegbrengen en de processen-verbaal zijn uiteindelijk ook door een andere buurtregisseur naar het OM gebracht. Daaruit leidt het Gerecht af dat het in ieder geval niet ongebruikelijk was een dergelijke opdracht aan een buurtregisseur te geven. Verder moet bij de beoordeling van de gedragingen van klager rekening worden gehouden met de omstandigheid dat er een lockdown van kracht was in verband met de COVID-19 pandemie. Dat was een bijzondere situatie en van klager mocht worden verwacht dat hij zich flexibel zou opstellen en aan een redelijke dienstopdracht zou voldoen. Klager heeft zonder deugdelijke grond geen gehoor gegeven aan de dienstopdracht. Voor wat betreft het zich oneerbiedig uitlaten tegen de leidinggevende geldt dat klager niet heeft betwist de woorden te hebben geuit zoals die zijn opgenomen in het bestreden besluit. Klager heeft ter zitting bevestigd dat hij boos was toen hij op het bureau in Barber arriveerde. Dat klager de woorden anders heeft bedoeld zou zo kunnen zijn, maar dat neemt niet weg dat klager die woorden heeft geuit op een zodanige manier dat ze bij hoofdinspecteur [A] als oneerbiedig zijn overgekomen.
7.8
Klager wordt een aantal gedragingen verweten: het gebruiken van een dienstvoertuig voor privéaangelegenheden, het weigeren van een dienstopdracht en het vertonen van oneerbiedig gedrag tegen zijn leidinggevende. Met de verweten gedragingen heeft klager niet gehandeld zoals een goed politieambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Aan klager als politieambtenaar mogen hoge eisen worden gesteld ten aanzien van zijn gedrag. Van klager mag worden verwacht dat hij uitvoering geeft aan een redelijke dienstopdracht. Klager behoort geen dienstopdracht te weigeren omdat hij onder diensttijd met een dienstauto een glasfles is gaan kopen voor privégebruik. Van klager mag verder worden verwacht dat hij zich in een gesprek met zijn leidinggevende beleefd gedraagt ook als hij een andere mening heeft dan zijn leidinggevende. De gedragingen leveren op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien plichtsverzuim op als bedoeld in artikel 101 van het Rechtspositiebesluit.
Kan het plichtsverzuim aan klager worden toegerekend?
8. Op grond van de overgelegde stukken is het Gerecht van oordeel dat het plichtsverzuim klager ook kan worden toegerekend. Verweerder is daarom bevoegd aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
Is de disciplinaire straf evenredig aan het plichtsverzuim?
9. Klager betoogt dat het opleggen van een disciplinaire straf onder de gegeven omstandigheden onevenredig is. Enkele maanden na 9 april 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en hoofdinspecteur [A]. Zij hebben het voorval van 9 april 2020 toen besproken en daarmee was de kous af. Door klager maanden later alsnog een voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf uit te reiken heeft verweerder onevenredig gehandeld.
10. Het Gerecht volgt klager niet in dit betoog. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het opleggen van disciplinaire straffen. Dat klager het voorval met hoofdinspecteur [A] heeft uitgepraat doet er niet aan af dat het aan verweerder is te beoordelen of zij overgaat tot het opleggen van een disciplinaire straf. De door verweerder aan klager opgelegde disciplinaire straf is niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim. Klager heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden en dat rechtvaardigt een straf. Het vertonen van oneerbiedig gedrag tegen een leidinggevende acht het Gerecht bijzonder ernstig.
Wat betekent het vorenstaande voor de bezwaargronden van klager over het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel?
11. Klager betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Volgens klager had verweerder de personen die aanwezig waren bij het gesprek tussen klager en hoofdinspecteur [A] op het bureau in Barber moeten horen. Het horen van die personen zou bij verweerder tot de conclusie hebben geleid dat klager zich niet oneerbiedig heeft gedragen. Uit het bestreden besluit blijkt volgens klager niet waar verweerder de verweten gedragingen op heeft gebaseerd. Het bestreden besluit bevat slechts een analyse van de feiten, maar die leiden niet tot de conclusie dat sprake is van plichtsverzuim.
12. Het Gerecht is van oordeel dat hetgeen onder 7 tot en met 7.8 is opgenomen tot de conclusie leidt dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het rapport van hoofdinspecteur [A] ten grondslag gelegd waarin de aan klager verweten gedragingen uitgebreid zijn opgenomen. De in dat rapport opgenomen gedragingen heeft klager in zijn verweer ook niet betwist, zodat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om nader onderzoek te doen naar de verklaring van klager. Ten aanzien van het horen van de personen die aanwezig waren bij het gesprek tussen klager en hoofdinspecteur [A] geldt dat zelfs als de personen die op dat moment aanwezig waren zouden zijn gehoord dat niet zou leiden tot de conclusie die klager daaraan verbindt. Deze personen zouden kunnen verklaren over de gemoedstoestand van klager en de door klager gebruikte woorden. Daarover heeft klager echter ter zitting al verklaard dat hij boos was toen hij in het kantoor van hoofdinspecteur [A] arriveerde en hij heeft niet betwist dat hij de woorden die in het bestreden besluit zijn opgenomen heeft gebruikt.

Conclusie en gevolgen

13. Het bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het ministeriële beschikking van 18 januari 2023 waarin aan klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van inhouding van een bedrag van NA
f450,- van zijn bezoldiging is opgelegd in stand blijft.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 23 november 2023 in tegenwoordigheid van P.N.E. Pereira do Tanque.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.