In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het verzoek van een politieagent om een beslissing bij voorraad in verband met zijn disciplinaire ontslag. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had de agent op 10 juni 2024 ontslagen wegens ernstig plichtverzuim na een incident waarbij de agent zijn dienstwapen trok en op meerdere personen richtte tijdens een uitgaansincident op Saba. De agent had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat het ontslag onterecht was.
Het Gerecht heeft op 9 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de agent en zijn gemachtigde aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het Gerecht oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om een beslissing bij voorraad toe te wijzen, omdat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Het Gerecht concludeerde dat de minister de gedragingen van de agent terecht als ernstig plichtsverzuim had aangemerkt, en dat het ontslag niet onevenredig was. De agent had zich niet gehouden aan de plichten van zijn ambt en had de situatie onnodig laten escaleren.
De uitspraak benadrukt dat een politieambtenaar, ongeacht zijn ervaring, zich moet houden aan de instructies over het gebruik van zijn dienstwapen. Het Gerecht concludeerde dat het ontslagbesluit in de bodemprocedure stand zal houden en wees het verzoek om een beslissing bij voorraad af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.