ECLI:NL:OGAACMB:2024:66

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
CUR202400009
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding aan klager wegens niet-nakoming eerdere uitspraak door de Regering van Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 2 december 2024 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, een gepensioneerde ambtenaar, tegen de Regering van Curaçao. Klager had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om uitvoering te geven aan een eerder benoemingsbesluit van 24 maart 2021. Dit benoemingsbesluit regelde de rechtspositie en bezoldiging van klager, maar de Regering had geen uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2023, waarin de Regering was opgedragen binnen twee maanden op het verzoek van klager te beslissen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Regering geen contramemorie had ingediend en dat het bezwaar van klager op 8 juli 2024 ter zitting was behandeld. De behandeling werd aangehouden om een minnelijke regeling te bewerkstelligen, maar deze is uitgebleven. Het Gerecht oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat de RAr geen mogelijkheid biedt om de Regering opnieuw op te dragen te beslissen op het verzoek van klager. Wel werd de Regering veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan klager, omdat de Regering vanaf 21 oktober 2023 geen uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak.

Het Gerecht heeft de schadevergoeding vastgesteld op NAf 1.000,-, gebaseerd op de frustratie en spanning die klager heeft ervaren door het niet tijdig nakomen van de rechterlijke opdracht. De Regering blijft verplicht om uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak, ongeacht de mogelijke intrekking van de Raadsbeslissing van 27 juli 2016. Het Gerecht heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, binnen 30 dagen na de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
procederend in persoon,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigden: mrs. S.I. Da Costa Gomez, A. Faria en C. A. Peterson, advocaten.

Inleiding

1.1
Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het bezwaar van klager van 3 januari 2024 vanwege het geen gevolg geven aan de onherroepelijk geworden uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2023 met zaaknummer CUR202205074 (hierna: de eerdere uitspraak).
1.2
De Regering heeft, alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen contramemorie ingediend.
1.3
Het bezwaar is op 8 juli 2024 ter zitting behandeld. Klager en mr. Peterson voornoemd zijn ter zitting verschenen. Op verzoek van de Regering en met goedvinden van klager is de behandeling aangehouden omdat mr. Peterson heeft toegezegd zich te zullen inspannen om een voor partijen bevredigende afronding van dit geschil te bewerkstelligen. Wegens het uitblijven van een minnelijke regeling tussen partijen heeft het Gerecht de behandeling van het bezwaar voortgezet ter zitting van 6 november 2024. Klager is hierbij in persoon verschenen. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Faria voornoemd.
2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het verzoek van eiser om schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 96 van de Rar, omdat de Regering geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Alhoewel de Regering verplicht blijft uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak, biedt de Rar geen mogelijkheid aan het Gerecht om verweerder nogmaals op te dragen te beslissen op het verzoek van klager. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Klager, een inmiddels gepensioneerde ambtenaar, is bij landsbesluit van 24 maart 2021 (hierna: het benoemingsbesluit) met ingang van 31 oktober 2011 benoemd in de functie van Plaatsvervangend Directeur/Beleid- en Juridisch Adviseur. In het benoemingsbesluit is ook bepaald dat alle landsbesluiten en ministeriële beschikkingen waarin de rechtspositie van klager vanaf 31 oktober 2011 waren geregeld met het benoemingsbesluit zijn gewijzigd. Verder is de bezoldiging van klager vanaf 31 oktober 2011 tot en met het jaar 2021 in het benoemingsbesluit vastgesteld. Over de financiële afwikkeling is daarin vermeld dat per 21 december alleen de inschaling van klager zal worden rechtgetrokken maar dat de Regering nog niet zou voldoen aan de andere financiële verplichtingen die voor haar uit dat landsbesluit voortvloeien gezien de precaire overheidsfinanciën. Uitbetaling van het verschuldigde bedrag aan klager zou na de eerste suppletoire begroting van 2021 plaatsvinden.
3.2
Klager heeft de Regering bij brief van 30 juni 2022 (hierna: het verzoek) verzocht uiterlijk op 30 september 2022 uitvoering te geven aan het benoemingsbesluit door over te gaan tot, kort gezegd, nakoming van de daaruit voor haar voortvloeiende financiële verplichtingen. Klager heeft vervolgens bij brief van 7 november 2022 gerappelleerd en verzocht om uiterlijk 31 december 2022 uitvoering te geven aan het benoemingsbesluit.
3.3
Klager heeft op 30 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek. Het Gerecht heeft bij de eerdere uitspraak de weigering van de Regering om op het verzoek te beslissen vernietigd en aan de Regering opgedragen binnen twee maanden na de datum van de uitspraak te beslissen daarop.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4.1
Klager voert ten eerste aan dat de Regering geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat daarom nog steeds sprake is van het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 30 juni 2022. Klager verzoekt het Gerecht in deze procedure verweerder op te dragen alsnog binnen twee maanden te beschikken op het verzoek en aan die uitspraak een dwangsom te verbinden. Hij wacht inmiddels sinds maart 2021 op uitbetaling van het aan hem verschuldigd bedrag. Verder verzoekt hij het Gerecht schadevergoeding aan hem toe te kennen. Hij lijdt door het uitblijven van uitbetaling van het aan hem verschuldigd bedrag zowel materiële als immateriële schade. De door hem geleden materiële schade bestaat uit de wettelijke rente en vertragingsrente. De immateriële schade bestaat uit emotionele schade.
4.2
De Regering heeft ter zitting te kennen gegeven dat de Raad van Ministers voornemens is de Raadsbeslissing van 27 juli 2016, waarbij het functieboek dat ten grondslag ligt aan het benoemingsbesluit is goedgekeurd, in te trekken. Het gevolg daarvan zal zijn dat ook het benoemingsbesluit waarschijnlijk om die reden zal worden ingetrokken, aldus de Regering. Zij heeft verder toegelicht dat zij beseft dat op het verzoek van klager beslist moet worden, maar dat gelet op deze recente ontwikkeling waarschijnlijk afwijzend zal worden beslist op het verzoek.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing?
5.1
Op grond van het eerste lid van artikel 96 van de Rar is, indien aan een veroordeling, in zover zij niet op geld luidt, hetzij in eerste aanleg bij een onherroepelijk geworden beslissing, hetzij in hoger beroep uitgesproken, niet of niet volledig gevolg gegeven wordt, de ambtenaar bevoegd een bezwaarschrift bij het Gerecht in te dienen.
5.2
Op grond van het derde lid, van datzelfde artikel, veroordeelt het Gerecht het betrokken lichaam tot vergoeding, indien het bezwaar gegrond bevonden wordt, en stelt het Gerecht, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag der schadevergoeding bij de beslissing vast.
Komt het verzoek om schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking?
6.1
Het Gerecht stelt vast dat de Regering nog geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak door een beslissing te nemen op het verzoek. Klager beoogt met deze procedure te bereiken dat het Gerecht de Regering opdraagt uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. Het Gerecht kan echter, zoals ook uit vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:74) de Regering niet opdragen uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. Artikel 96, van de Rar, biedt het Gerecht die mogelijkheid niet. Deze bepaling biedt het Gerecht slechts de mogelijkheid om in bepaalde gevallen, als het bestuursorgaan geen uitvoering heeft gegeven aan een rechterlijke uitspraak, vervangende schadevergoeding aan de ambtenaar toe te kennen.
6.2
Voor zover klager heeft beoogd vervangende schadevergoeding te verzoeken overweegt het Gerecht als volgt. Voor toekenning van vervangende schadevergoeding is slechts plaats, als op grond van de niet uitgevoerde uitspraak met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud diende te zijn van de beslissing die het bestuursorgaan heeft nagelaten te nemen. Het Gerecht kan alleen dan vaststellen of het niet nakomen van de uitspraak van het Gerecht tot schade aan de zijde van klager heeft geleid en hoe groot die schade is.
6.3
Nu uit de eerdere uitspraak alleen volgt dat de Regering moet beslissen op het verzoek van klager, maar niet wat die beslissing dient in te houden kan het Gerecht nog niet vaststellen dat klager schade heeft geleden. Het bezwaar voor zover daarbij vervangende schadevergoeding is verzocht, zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.4
Gelet op het voorgaande kan het verzoek van klager om in verband met door hem gelden materiële schade, vertragingsrente en wettelijke rente aan hem toe te kennen niet worden toegewezen.
7. Het Gerecht overweegt voor wat betreft de door klager verzochte immateriële schadevergoeding als volgt.
7.1
Zoals de Raad bij uitspraak van 28 augustus 2024 (ECLI:NL:ORBAACM:2024:22) heeft overwogen, maakt het weigeren gevolg te geven aan een uitspraak van het Gerecht inbreuk op het recht van de ambtenaar op een inhoudelijke behandeling van het geschil door de rechter. In die situatie biedt artikel 96 van de Rar naar het oordeel van de Raad de grondslag om de frustratie en spanning als gevolg van het niet tijdig nakomen van de aan het bestuursorgaan gegeven rechterlijke opdracht op één lijn te stellen met voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade. De Raad hanteert daarbij als maatstaf voor het begroten van de schade NAf 500,- per verstreken halfjaar dat het bestuursorgaan in verzuim is geweest.
7.2
Het Gerecht stelt vast dat de Regering vanaf 21 oktober 2023 tot de dag van de uitspraak geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Uitgaande van een tarief van NAf 500,- per halfjaar dat de Regering heeft nagelaten te beslissen, komt het Gerecht uit op een bedrag van NAf 1.000,-.
Conclusie en gevolgen
8. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard. Het Gerecht zal de Regering wel veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan klager. Dat dit bezwaar ongegrond zal worden verklaard neemt uiteraard niet weg dat de Regering verplicht blijft uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. De omstandigheid dat de Raadsbeslissing van 27 juli 2016 mogelijk wordt ingetrokken maakt dat niet anders. Klager heeft zijn verzoek inmiddels al ruim 2 jaar geleden gedaan. Het Gerecht dringt er bij de Regering dan ook op aan om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak door te beslissen op het verzoek van klager.
9. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klager on
    gegrond;
  • veroordeeltde regering tot vergoeding van schade aan klager tot een bedrag van NAf 1.000,-.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024 in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.