ECLI:NL:OGEAA:2015:428

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
500.00013/15
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling in discotheek met vuurwapen

In deze zaak is de verdachte, een zeer jonge man, beschuldigd van poging tot moord en mishandeling. De feiten vonden plaats op 18 januari 2015 in de VIP Lounge Bar te Curaçao. De verdachte had eerder die avond ruzie met zijn vriendin en werd door andere bezoekers uit de discotheek gezet. Na een korte tijd keerde hij terug met een vuurwapen en schoot hij op een man, [BP], die hij beschouwde als een van zijn aanvallers. De verdachte had de intentie om wraak te nemen voor de klappen die hij eerder had gekregen. Tijdens de rechtszitting op 15 april 2015 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W.P. Eustatius, terwijl de officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, een gevangenisstraf van acht jaar eiste. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn verweer dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling had gehandeld. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot moord en mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [BP], voor de immateriële schade die hij had geleden door het schot.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1996 te Curaçao,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W.P. Eustatius.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde (poging tot moord) en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij [B.P] toe te wijzen voor wat betreft de gevorderde materiële schade tot een bedrag van NAf 2.000,00 en voor wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van NAf 5.000,00. Tevens heeft zij gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verweer gevoerd.
De benadeelde partij [BP] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:…

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
met betrekking tot feit 1:
1. Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 januari 2015, pagina 66 t/m 68, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [B.P.], zakelijk weergegeven:
Op 18 januari 2015 heb ik twee vechtende mannen uit mijn discotheek VIP Lounge Bar gezet. Een van de mannen had met een vrouw gevochten. Na ongeveer 30 minuten kwam de man die met de vrouw gevochten had terug. Hij had een revolver in zijn hand. Toen ik naar binnenliep, liep ik de man met de revolver voorbij. Ik hoorde een geklik en keek om. Ik zag dat de man probeerde af te vuren. Ik hoorde een knal en wist dat ik beschoten was want ik voelde veel pijn aan de rechterzijde van mijn rug.
2. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 april 2015 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 18 januari 2015 bij discotheek VIP Lounge Bar te Saliña, Curaçao, met een vuurwapen geschoten op [BP]. Nadat ik de discotheek eerder die avond had verlaten, ben ik in een auto gestapt waarin ook een neef van mij zat. Hij was aan het rondrijden met twee vrienden. Zij zouden mij naar huis brengen. Ter hoogte van buurtcentrum de Savaan bedacht ik me dat daar een vuurwapen verstopt lag. Dat had ik een paar jongens uit de buurt daar zien verstoppen in het plafond. Ik heb tegen mijn neef en de anderen gezegd dat ik moest plassen. Dit was niet waar, ik verzon dat om in het buurtcentrum naar binnen te kunnen gaan. Ik ben het buurtcentrum ingegaan en heb daar het vuurwapen gepakt en in mijn broek verstopt. Ik heb vervolgens tegen mijn neef en zijn vrienden gezegd dat ik mijn telefoon kwijt was geraakt en dat die nog in de discotheek moest liggen. Dit was ook niet waar, maar ik wilde met het vuurwapen terug naar de discotheek gaan om daar wraak te nemen. Ik vond het onterecht dat ik daar zoveel klappen had gekregen. De mensen in de discotheek hadden zich niet moeten bemoeien met de ruzie die ik daar met mijn vriendin had. Het was niet hun zaak dat ik haar daarbij had geslagen. Als ik mijn plan zou hebben onthuld aan mijn neef en zijn vrienden, zouden ze mij niet hebben teruggebracht naar de discotheek. Ze geloofden mijn verhaal over de verloren telefoon en we zijn teruggereden. Nadat ik ben uitgestapt, heb ik meteen het vuurwapen getrokken en ben ik op zoek gegaan naar de jongen die een fles tegen mijn rug had gegooid. Ik zag hem niet. Ik zag wel ineens een andere man, die ik herkende als een van de mensen die mij ook geslagen had. Ik had namelijk het gezicht goed onthouden van de man die mij op mijn hoofd had geslagen vlak voordat ik de discotheek uit werd gezet. De klap van die man op mij hoofd was namelijk heel hard. Ik heb dat gezicht van die man toen in mijn geheugen geprent. Ik heb voordat ik schoot deze man eerst gevraagd of hij mij had geslagen eerder die avond. Hij ontkende dat, maar dat was een leugen, dat wist ik zeker. Ik stond op een afstand van ongeveer vier meter van hem. Ik heb op zijn middel gericht en ik heb de trekker drie keer overgehaald. De derde keer kwam er pas een kogel uit.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 27 januari 2015, pagina 73 t/m 74, van de arts J.J.M. de Vries, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[BP]. Schotwond van de buik, waarbij kogel in onderhuid. Inschotwond rechterflank. Uittredeplaats aan voorzijde van de buik. Kogel is verwijderd.
met betrekking tot feit 2 en feit 3:
4. Proces-verbaal van getuige verhoor d.d. 20 januari 2015, pagina 41 t/m 42, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [M], zakelijk weergegeven:
Ik was op 18 januari 2015 in discotheek VIP Lounge Bar. [verdachte] en ik hadden ruzie over het verleden. [verdachte] kwam naar mij toe en sloeg mij met zijn tot vuist gebalde handen ter hoogte van mijn linkerwang. De klap was zo hard dat ik veel pijn kreeg en op de grond viel. Ik raakte buiten bewustzijn van de harde klap.
5. Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 januari 2015, pagina 35 t/m 38, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [K], zakelijk weergegeven:
Op 18 januari 2015 was ik op een feest in VIP Lounge Bar. [vriendin van verdachte] zat op een barkruk. Een onbekende man sloeg haar met beide vuisten in haar hoofd en gezicht. Zij werd behandeld als een slaagkussen door hem. Het enige dat zij deed was met haar handen haar gezicht afdekken. Ik heb een glas gepakt en op hem gegooid. Ik gooide dat glas zodat hij ophield met slaan. Toen het glas hem raakte keek hij om. Ik schreeuwde naar hem dat ik het had gedaan en dat hij met een man moest vechten in plaats van een vrouw te slaan. Toen liep hij in mijn richting en ging op de bar staan. Hij keek rond hoe hij achter de bar kon springen. Ik ging achteruit. Toen hij achter de bar sprong, zwaaide hij met zijn tot vuist gebalde hand naar mijn gezicht. Toen heb ik hem met mijn vuist geslagen in zijn gezicht. Hij trachtte mij daarna met een fles te slaan. Het was mij net gelukt de fles uit zijn handen weg te nemen. Wij hadden elkaar in de handgreep vast. Toen drukte hij zijn duim in mijn rechteroog. Hierdoor had ik veel pijn. Iemand kwam ons uit elkaar halen.
6. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 18 januari 2015, pagina 40, van de arts E.S.F. Soliana, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patiënt: [K]. Patiënt heeft bij onderzoek roodheid en een kleine bloeduitstorting in zijn oog.
7. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 april 2015 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 18 januari 2015 bij discotheek VIP Lounge Bar te Saliña, Curaçao, mijn vriendin [vriendin van verdachte] geslagen in haar gezicht en met een andere jongen gevochten, waarbij ik mijn duim in zijn oog heb gedrukt.
4B. Bewijsoverwegingen
1.
Voorbedachten rade (feit 1 primair, impliciet primair)
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven te beroven. Ter toelichting geldt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het Gerecht verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:963).
Het Gerecht overweegt dat uit de voor het bewijs gebezigde ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte volgt dat hij zon op wraak vanwege alle klappen die hij van verschillende mensen had gekregen in de discotheek. Met dat motief heeft hij in buurtcentrum de Savaan een vuurwapen opgehaald en is hij teruggekeerd naar de discotheek waar hem eerder die avond, in zijn ogen, onrecht was aangedaan. De autorit van het buurtcentrum terug naar de discotheek duurde ongeveer twintig minuten. [2] Gedurende deze tijdspanne heeft de verdachte tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad. Dat hij ook in staat was tot helder nadenken volgt uit voornoemde verklaring van de verdachte. Daaruit blijkt immers hoe hij zijn neef en diens twee vrienden (door middel van een tweetal leugens) ertoe heeft weten te bewegen hem (heimelijk gewapend) terug te laten keren naar de discotheek. Aldaar aangekomen is de verdachte onmiddellijk overgegaan tot de uitvoering van zijn voorgenomen plan. Nadat hij was uitgestapt, trok hij immers meteen het vuurwapen en begon hij te zoeken naar degene die hem eerder die avond een fles tegen zijn rug had gegooid. Toen hij deze persoon, [K], niet kon vinden, maar [BP] tegenkwam, herkende hij diens gezicht als een van degenen die hem hard hadden geslagen. Hij vroeg [BP] eerst of hij hem had geslagen. Toen hij daarop een ontkennend antwoord kreeg, in zijn ogen een leugen, schoot hij gericht op hem. Hij heeft de trekker drie maal overgehaald en toen bij de derde keer een kogel werd afgevuurd, is hij weggegaan.
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van voorbedachten rade, omdat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling. De verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting verklaard dat hij gedurende de gehele autorit van de discotheek naar het buurtcentrum bang en woedend was vanwege alle klappen die hij eerder die avond had gekregen. Ter hoogte van buurtcentrum de Savaan zag hij plotseling zijn bebloede gezicht in de binnenspiegel van de auto, waarna er iets in hem knapte. Op dat zelfde moment kwam bij hem plotseling de gedachte op om met het in het buurtcentrum verborgen vuurwapen terug te keren naar de discotheek om aldaar wraak te nemen. Hij kon vanaf dat moment niet goed meer nadenken, aldus nog steeds de verdachte.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt weliswaar dat de verdachte hevig geëmotioneerd was toen hij voor de eerste keer de discotheek verliet, alsook gedurende de daarop volgende autorit naar het buurtcentrum. [3] [4] Verdachtes gezicht was besmeurd met bloed, zijn lip was kapot en zijn
t-shirt was van zijn lijf gescheurd. [5] [6] Deze feiten en omstandigheden bevatten naar het oordeel van het Gerecht echter geen contra-indicatie dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Naar het oordeel van het Gerecht is niet gebleken van een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling oftewel een plotselinge hevige drift. Dat de verdachte die avond boos was, staat vast. Niet elke gemoedsopwelling levert echter een contra-indicatie op voor de aanwezigheid van voorbedachten rade. De gemoedsopwelling moet een ogenblikkelijke zijn. Daarbij is van belang welk tijdsverloop er is tussen de gemoedsopwelling en de gedraging. Een aanzienlijk tijdsverloop staat aan de ogenblikkelijkheid van de gemoedsopwelling in de weg. In het onderhavige geval was bij de verdachte gedurende een aanzienlijke tijdspanne reeds sprake van een hevige, niet-aflatende boosheid, namelijk vanaf het moment dat hij ruzie kreeg met zijn vriendin. [7] Dat hij uiteindelijk in de auto bij de aanblik van zijn bebloede gezicht nog bozer werd dan hij al was, maakt niet dat daarmee sprake is geweest van een boosheid die een gemoedsopwelling oplevert die kan worden aangemerkt als ogenblikkelijk. Daarbij is tevens van belang dat daarna tenminste twintig minuten verstreken waren voordat hij weer terug was bij de discotheek. Er moet bovendien sprake zijn van een hevige opwelling van het gemoed. Een hevige opwelling is iets anders dan een al langer bestaande (hevige) toestand van het gemoed. Een opwelling kan meebrengen dat, ook al laat tijdsverloop kalm beraad en overleg toe, dit kalm beraad en overleg wordt verhinderd of verstoord. Ook hiervan is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake geweest, de verdachte was immers, ondanks zijn voortdurende boosheid, goed in staat tot helder nadenken, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de voorbedachten rade zich niet uitstrekte tot [BP]. Het plan van de verdachte was immers om wraak te nemen op [K]. Toen de verdachte plotseling werd geconfronteerd met [BP] heeft hij besloten om op laatstgenoemde te schieten, maar dit maakte geen onderdeel uit van zijn voorgenomen plan, aldus de raadsman.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Aan voorbedachten rade staat in het onderhavige geval niet in de weg dat een verwisseling plaats heeft gevonden wat betreft de persoon van het slachtoffer, namelijk een wijziging van het plan met betrekking tot het beoogde slachtoffer ([BP] in plaats van [K]). Daarbij is van belang dat de verdachte eerder die avond niet alleen in conflict was geraakt met [K] maar ook met [BP], die hem, gezamenlijk met anderen, de discotheek had uitgezet. [K] en [BP] maakten in de ogen van de verdachte deel uit van dezelfde groep mensen die de verdachte als zijn tegenstanders beschouwde, namelijk degenen die de verdachte hadden aangevallen eerder die avond. [8] Blijkens zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring bestond het onrecht dat hem was aangedaan hierin dat hij van verschillende mensen klappen had gekregen. Toen de verdachte het plan had opgevat met een vuurwapen terug te gaan naar de discotheek om zich te revancheren op [K] was de kans reëel dat ook [BP] nog aanwezig was. Toen de verdachte [K] niet kon vinden en weer op weg was naar buiten, trof hij [BP] wiens gezicht hij zonder twijfel herkende als een van de eerdere aanvallers. De verdachte heeft vervolgens op [BP] geschoten, omdat [BP] de verdachte op zijn achterhoofd had geslagen. [9] Deze handeling past in zijn voorgenomen plan om zich te revancheren. Onder deze omstandigheden kan dan ook van handelen met een vooropgezet plan door de verdachte ten aanzien van [BP] worden gesproken.
2.
Opzet (feit 1 primair, impliciet primair)
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [BP]. De verdachte wilde het slachtoffer alleen maar laten schrikken, aldus de raadsman.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met een vuurwapen van korte afstand (vier meter) gericht heeft geschoten in de richting van het middel van het slachtoffer. De verdachte heeft eerst tweemaal de trekker overgehaald, maar er volgde geen schot. De verdachte heeft ten derde male de trekker overgehaald. Pas toen het vuurwapen een kogel afschoot, is de verdachte weggelopen.
Naar het oordeel van het Gerecht dienen bovenstaande gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat [BP] dodelijk zou worden getroffen door een kogel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, impliciet primair, en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1:
dat hij op 18 januari 2015 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade [BP] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [BP] heeft geschoten,
waardoor eenkogel die [BP] in de buik heeft geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid
;
Feit 2:
dat hij op 18 januari 2015 te Curaçao opzettelijk mishandelend E.N.J. [VRIENDIN VAN VERDACHTE]
 meerdere malen met kracht, met zijn tot vuisten gebalde handen op het hoofd en het gezicht heeft geslagen
,
ten gevolge waarvan die [vriendin van verdachte], tijdelijk haar bewustzijn heeft verloren en pijn heeft ondervonden;
Feit 3:
dat
hijop 18 januari 2015 te Curaçao opzettelijk mishandelend
bij[K]
 met kracht zijn
, verdachtes,duim in
hetoog heeft gedrukt,
ten gevolge waarvan die [K] lichamelijk letsel, te weten roodheid en een bloeduitstorting in zijn oog heeft gekregen en pijn heeft ondervonden
.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair: poging tot moord,
feit 2: mishandeling,
feit 3: mishandeling.
Met betrekking tot feit 3: beroep op noodweer
De raadsman heeft een beroep op noodweer gedaan. De verdachte werd door het slachtoffer aangevallen en heeft zich slechts tegenover laatstgenoemde verdedigd. De aanval jegens de verdachte bestond hierin dat [K] de verdachte een glas tegen zijn rug heeft gegooid en hem vervolgens een vuistslag heeft toegediend. In zijn verdediging tegen [K] heeft de verdachte zijn duim in het oog van het slachtoffer geduwd, aldus het betoog van de raadsman.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit de verklaring van [K] (opgenomen als bewijsmiddel 5) volgt dat [K] de verdachte een glas tegen zijn rug heeft gegooid met het doel om hem te laten stoppen met het slaan van [vriendin van verdachte]. Toen het glas de verdachte raakte, stopte de verdachte met slaan, maar richtte zich vervolgens op [K] door te pogen hem met de vuist in het gezicht te slaan. [K] heeft vervolgens zichzelf verdedigd door de verdachte in het gezicht te slaan en hem vast te pakken. De verdachte heeft [K] vervolgens met een duim in diens oog gedrukt. Naar het oordeel van het Gerecht waren de gedragingen van [K] geboden door de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de verdachte van respectievelijk andermans ([vriendin van verdachte]) en eigen lijf. Nu [K] in gerechtvaardigd noodweer handelde, komt de verdachte een beroep op noodweer niet toe.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig, tegen het leven gericht, delict. De enkele aanleiding daarvoor ligt in een ruzie eerder die nacht in de discotheek VIP Lounge, waarbij de verdachte niet alleen zijn vriendin, maar ook een van de onschuldige omstanders die haar trachtte te verdedigen, mishandelde. Kennelijk heeft de verdachte, nadat hij door meer mensen uit de discotheek was verwijderd, zich aangetast gevoeld in zijn trots en heeft hij enkel uit boosheid over het optreden van deze omstanders een vuurwapen opgehaald en hen wederom opgezocht om zich te revancheren. De verdachte heeft vervolgens bij deze drukke discotheek, te midden van het uitgaanspubliek, een poging tot moord gepleegd. De verdachte heeft daartoe het vuurwapen ter hand genomen. Op het moment dat de verdachte het slachtoffer zag, heeft hij van een korte afstand in de richting van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is door de kogel in zijn rechterflank geraakt, maar wist met hulp van anderen snel naar het ziekenhuis te komen en heeft dit incident overleefd. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het slachtoffer grote angst aangejaagd en letsel toegebracht, maar ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde gemaakt. Het handelen van de verdachte veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, vooral nu het schieten te midden van het publiek op de openbare weg heeft plaatsgevonden. Het Gerecht rekent dit de verdachte zwaar aan. Voorts heeft de verdachte twee andere slachtoffers mishandeld. Eerst zijn eigen vriendin, die daardoor even het bewustzijn verloor, en daarna nota bene een onschuldige omstander die haar te hulp trachtte te komen. Ook dit zijn kwalijke feiten waarmee de verdachte de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers heeft geschonden.
Het Gerecht is op grond van de aard en de ernst van de feiten van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Het Gerecht houdt bij het opleggen van de straf rekening met de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, te weten een psychiatrisch rapport van drs. G.E. Matroos, psychiater, van 7 april 2015 en een psychologisch rapport van drs. N. de Doelder, psycholoog, niet gedateerd, maar opgesteld op verzoek van drs. G.E. Matroos naar aanleiding van een door hem uitgevoerde quick scan van 28 januari 2015.
Bij het bepalen van de duur van de straf houdt het Gerecht in belangrijke mate rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Daarbij laat het Gerecht ook meewegen dat de verdachte van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven, ter terechtzitting spijt heeft betoond en er blijk van heeft gegeven de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan thans in te zien. Tenslotte neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Op grond van deze omstandigheden komt het Gerecht tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij feit 1 en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [BP], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van:
  • NAf 10.000,00 wegens de immateriële schade en
  • NAf 3.124,65 wegens de materiële schade (bestaande uit NAf 1.124,65 voor de renovatie van de discotheek VIP Lounge voorafgaand aan de opening ervan medio 2014 en NAf 2.000,00 wegens betaalde huur voor het pand voor de tweede helft van januari 2015),
die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [BP] toe te wijzen voor wat betreft de gevorderde materiële schade tot een bedrag van NAf 2.000,00 en voor wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van NAf 5.000,00. Tevens heeft zij gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er geen schade is ontstaan aan de inboedel van de discotheek en de immateriële schade niet is onderbouwd.
Het Gerecht is gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk letsel dat hij heeft opgelopen door toedoen van de verdachte. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Vergoeding van deze immateriële schade tot een bedrag van NAf 7.000,00 komt het Gerecht redelijk en billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De benadeelde partij zal voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Naar het oordeel van het Gerecht is de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade niet van zodanige aard dat zij zich leent voor een beslissing in de strafzaak. Gelet hierop zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het Gerecht ziet voorts aanleiding de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 1:78, 1:119, 1:136, 2:262 en 2:273 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP]geleden immateriële schade tot een bedrag van
NAf 7.000,00 (zegge: zevenduizend gulden), en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[BP]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Naf 7.000,00 (zegge: zevenduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
70 (zeventig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 6 mei 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “V.I.P. Lounge Bar”, opgemaakt en gesloten op 1 april 2015.
2.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 24 januari 2015, pagina 155 e.v.
3.Proces-verbaal van verhoor van [C] d.d. 29 januari 2015, pagina 85 e.v.
4.Proces-verbaal van verhoor van [B] d.d. 31 maart 2015, pagina 91 e.v.
5.Proces-verbaal van verhoor van [B] d.d. 3 februari 2015, pagina 91 e.v.
6.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2015
7.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 18 januari 2015, pagina 151 e.v.
8.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 24 januari 2015, pagina 155 e.v.
9.Proces-verbaal horen van verdachte (bewaring) van 28 januari 2015, opgemaakt door mr. J.G.M. Kroeze, rechter-commissaris, documentatie rechter-commissaris inzake [verdachte]