4.Bewijsbeslissingen
4A. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
met betrekking tot feit 1:
1. Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 januari 2015, pagina 66 t/m 68, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [B.P.], zakelijk weergegeven:
Op 18 januari 2015 heb ik twee vechtende mannen uit mijn discotheek VIP Lounge Bar gezet. Een van de mannen had met een vrouw gevochten. Na ongeveer 30 minuten kwam de man die met de vrouw gevochten had terug. Hij had een revolver in zijn hand. Toen ik naar binnenliep, liep ik de man met de revolver voorbij. Ik hoorde een geklik en keek om. Ik zag dat de man probeerde af te vuren. Ik hoorde een knal en wist dat ik beschoten was want ik voelde veel pijn aan de rechterzijde van mijn rug.
2. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 april 2015 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 18 januari 2015 bij discotheek VIP Lounge Bar te Saliña, Curaçao, met een vuurwapen geschoten op [BP]. Nadat ik de discotheek eerder die avond had verlaten, ben ik in een auto gestapt waarin ook een neef van mij zat. Hij was aan het rondrijden met twee vrienden. Zij zouden mij naar huis brengen. Ter hoogte van buurtcentrum de Savaan bedacht ik me dat daar een vuurwapen verstopt lag. Dat had ik een paar jongens uit de buurt daar zien verstoppen in het plafond. Ik heb tegen mijn neef en de anderen gezegd dat ik moest plassen. Dit was niet waar, ik verzon dat om in het buurtcentrum naar binnen te kunnen gaan. Ik ben het buurtcentrum ingegaan en heb daar het vuurwapen gepakt en in mijn broek verstopt. Ik heb vervolgens tegen mijn neef en zijn vrienden gezegd dat ik mijn telefoon kwijt was geraakt en dat die nog in de discotheek moest liggen. Dit was ook niet waar, maar ik wilde met het vuurwapen terug naar de discotheek gaan om daar wraak te nemen. Ik vond het onterecht dat ik daar zoveel klappen had gekregen. De mensen in de discotheek hadden zich niet moeten bemoeien met de ruzie die ik daar met mijn vriendin had. Het was niet hun zaak dat ik haar daarbij had geslagen. Als ik mijn plan zou hebben onthuld aan mijn neef en zijn vrienden, zouden ze mij niet hebben teruggebracht naar de discotheek. Ze geloofden mijn verhaal over de verloren telefoon en we zijn teruggereden. Nadat ik ben uitgestapt, heb ik meteen het vuurwapen getrokken en ben ik op zoek gegaan naar de jongen die een fles tegen mijn rug had gegooid. Ik zag hem niet. Ik zag wel ineens een andere man, die ik herkende als een van de mensen die mij ook geslagen had. Ik had namelijk het gezicht goed onthouden van de man die mij op mijn hoofd had geslagen vlak voordat ik de discotheek uit werd gezet. De klap van die man op mij hoofd was namelijk heel hard. Ik heb dat gezicht van die man toen in mijn geheugen geprent. Ik heb voordat ik schoot deze man eerst gevraagd of hij mij had geslagen eerder die avond. Hij ontkende dat, maar dat was een leugen, dat wist ik zeker. Ik stond op een afstand van ongeveer vier meter van hem. Ik heb op zijn middel gericht en ik heb de trekker drie keer overgehaald. De derde keer kwam er pas een kogel uit.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 27 januari 2015, pagina 73 t/m 74, van de arts J.J.M. de Vries, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[BP]. Schotwond van de buik, waarbij kogel in onderhuid. Inschotwond rechterflank. Uittredeplaats aan voorzijde van de buik. Kogel is verwijderd.
met betrekking tot feit 2 en feit 3:
4. Proces-verbaal van getuige verhoor d.d. 20 januari 2015, pagina 41 t/m 42, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [M], zakelijk weergegeven:
Ik was op 18 januari 2015 in discotheek VIP Lounge Bar. [verdachte] en ik hadden ruzie over het verleden. [verdachte] kwam naar mij toe en sloeg mij met zijn tot vuist gebalde handen ter hoogte van mijn linkerwang. De klap was zo hard dat ik veel pijn kreeg en op de grond viel. Ik raakte buiten bewustzijn van de harde klap.
5. Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 januari 2015, pagina 35 t/m 38, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [K], zakelijk weergegeven:
Op 18 januari 2015 was ik op een feest in VIP Lounge Bar. [vriendin van verdachte] zat op een barkruk. Een onbekende man sloeg haar met beide vuisten in haar hoofd en gezicht. Zij werd behandeld als een slaagkussen door hem. Het enige dat zij deed was met haar handen haar gezicht afdekken. Ik heb een glas gepakt en op hem gegooid. Ik gooide dat glas zodat hij ophield met slaan. Toen het glas hem raakte keek hij om. Ik schreeuwde naar hem dat ik het had gedaan en dat hij met een man moest vechten in plaats van een vrouw te slaan. Toen liep hij in mijn richting en ging op de bar staan. Hij keek rond hoe hij achter de bar kon springen. Ik ging achteruit. Toen hij achter de bar sprong, zwaaide hij met zijn tot vuist gebalde hand naar mijn gezicht. Toen heb ik hem met mijn vuist geslagen in zijn gezicht. Hij trachtte mij daarna met een fles te slaan. Het was mij net gelukt de fles uit zijn handen weg te nemen. Wij hadden elkaar in de handgreep vast. Toen drukte hij zijn duim in mijn rechteroog. Hierdoor had ik veel pijn. Iemand kwam ons uit elkaar halen.
6. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 18 januari 2015, pagina 40, van de arts E.S.F. Soliana, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patiënt: [K]. Patiënt heeft bij onderzoek roodheid en een kleine bloeduitstorting in zijn oog.
7. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 april 2015 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 18 januari 2015 bij discotheek VIP Lounge Bar te Saliña, Curaçao, mijn vriendin [vriendin van verdachte] geslagen in haar gezicht en met een andere jongen gevochten, waarbij ik mijn duim in zijn oog heb gedrukt.
1.
Voorbedachten rade (feit 1 primair, impliciet primair)
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven te beroven. Ter toelichting geldt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het Gerecht verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:963). Het Gerecht overweegt dat uit de voor het bewijs gebezigde ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte volgt dat hij zon op wraak vanwege alle klappen die hij van verschillende mensen had gekregen in de discotheek. Met dat motief heeft hij in buurtcentrum de Savaan een vuurwapen opgehaald en is hij teruggekeerd naar de discotheek waar hem eerder die avond, in zijn ogen, onrecht was aangedaan. De autorit van het buurtcentrum terug naar de discotheek duurde ongeveer twintig minuten.Gedurende deze tijdspanne heeft de verdachte tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad. Dat hij ook in staat was tot helder nadenken volgt uit voornoemde verklaring van de verdachte. Daaruit blijkt immers hoe hij zijn neef en diens twee vrienden (door middel van een tweetal leugens) ertoe heeft weten te bewegen hem (heimelijk gewapend) terug te laten keren naar de discotheek. Aldaar aangekomen is de verdachte onmiddellijk overgegaan tot de uitvoering van zijn voorgenomen plan. Nadat hij was uitgestapt, trok hij immers meteen het vuurwapen en begon hij te zoeken naar degene die hem eerder die avond een fles tegen zijn rug had gegooid. Toen hij deze persoon, [K], niet kon vinden, maar [BP] tegenkwam, herkende hij diens gezicht als een van degenen die hem hard hadden geslagen. Hij vroeg [BP] eerst of hij hem had geslagen. Toen hij daarop een ontkennend antwoord kreeg, in zijn ogen een leugen, schoot hij gericht op hem. Hij heeft de trekker drie maal overgehaald en toen bij de derde keer een kogel werd afgevuurd, is hij weggegaan.
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van voorbedachten rade, omdat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling. De verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting verklaard dat hij gedurende de gehele autorit van de discotheek naar het buurtcentrum bang en woedend was vanwege alle klappen die hij eerder die avond had gekregen. Ter hoogte van buurtcentrum de Savaan zag hij plotseling zijn bebloede gezicht in de binnenspiegel van de auto, waarna er iets in hem knapte. Op dat zelfde moment kwam bij hem plotseling de gedachte op om met het in het buurtcentrum verborgen vuurwapen terug te keren naar de discotheek om aldaar wraak te nemen. Hij kon vanaf dat moment niet goed meer nadenken, aldus nog steeds de verdachte.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt weliswaar dat de verdachte hevig geëmotioneerd was toen hij voor de eerste keer de discotheek verliet, alsook gedurende de daarop volgende autorit naar het buurtcentrum.Verdachtes gezicht was besmeurd met bloed, zijn lip was kapot en zijn
t-shirt was van zijn lijf gescheurd.Deze feiten en omstandigheden bevatten naar het oordeel van het Gerecht echter geen contra-indicatie dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Naar het oordeel van het Gerecht is niet gebleken van een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling oftewel een plotselinge hevige drift. Dat de verdachte die avond boos was, staat vast. Niet elke gemoedsopwelling levert echter een contra-indicatie op voor de aanwezigheid van voorbedachten rade. De gemoedsopwelling moet een ogenblikkelijke zijn. Daarbij is van belang welk tijdsverloop er is tussen de gemoedsopwelling en de gedraging. Een aanzienlijk tijdsverloop staat aan de ogenblikkelijkheid van de gemoedsopwelling in de weg. In het onderhavige geval was bij de verdachte gedurende een aanzienlijke tijdspanne reeds sprake van een hevige, niet-aflatende boosheid, namelijk vanaf het moment dat hij ruzie kreeg met zijn vriendin.Dat hij uiteindelijk in de auto bij de aanblik van zijn bebloede gezicht nog bozer werd dan hij al was, maakt niet dat daarmee sprake is geweest van een boosheid die een gemoedsopwelling oplevert die kan worden aangemerkt als ogenblikkelijk. Daarbij is tevens van belang dat daarna tenminste twintig minuten verstreken waren voordat hij weer terug was bij de discotheek. Er moet bovendien sprake zijn van een hevige opwelling van het gemoed. Een hevige opwelling is iets anders dan een al langer bestaande (hevige) toestand van het gemoed. Een opwelling kan meebrengen dat, ook al laat tijdsverloop kalm beraad en overleg toe, dit kalm beraad en overleg wordt verhinderd of verstoord. Ook hiervan is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake geweest, de verdachte was immers, ondanks zijn voortdurende boosheid, goed in staat tot helder nadenken, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de voorbedachten rade zich niet uitstrekte tot [BP]. Het plan van de verdachte was immers om wraak te nemen op [K]. Toen de verdachte plotseling werd geconfronteerd met [BP] heeft hij besloten om op laatstgenoemde te schieten, maar dit maakte geen onderdeel uit van zijn voorgenomen plan, aldus de raadsman.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Aan voorbedachten rade staat in het onderhavige geval niet in de weg dat een verwisseling plaats heeft gevonden wat betreft de persoon van het slachtoffer, namelijk een wijziging van het plan met betrekking tot het beoogde slachtoffer ([BP] in plaats van [K]). Daarbij is van belang dat de verdachte eerder die avond niet alleen in conflict was geraakt met [K] maar ook met [BP], die hem, gezamenlijk met anderen, de discotheek had uitgezet. [K] en [BP] maakten in de ogen van de verdachte deel uit van dezelfde groep mensen die de verdachte als zijn tegenstanders beschouwde, namelijk degenen die de verdachte hadden aangevallen eerder die avond.Blijkens zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring bestond het onrecht dat hem was aangedaan hierin dat hij van verschillende mensen klappen had gekregen. Toen de verdachte het plan had opgevat met een vuurwapen terug te gaan naar de discotheek om zich te revancheren op [K] was de kans reëel dat ook [BP] nog aanwezig was. Toen de verdachte [K] niet kon vinden en weer op weg was naar buiten, trof hij [BP] wiens gezicht hij zonder twijfel herkende als een van de eerdere aanvallers. De verdachte heeft vervolgens op [BP] geschoten, omdat [BP] de verdachte op zijn achterhoofd had geslagen.Deze handeling past in zijn voorgenomen plan om zich te revancheren. Onder deze omstandigheden kan dan ook van handelen met een vooropgezet plan door de verdachte ten aanzien van [BP] worden gesproken.
2.
Opzet (feit 1 primair, impliciet primair)
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [BP]. De verdachte wilde het slachtoffer alleen maar laten schrikken, aldus de raadsman.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met een vuurwapen van korte afstand (vier meter) gericht heeft geschoten in de richting van het middel van het slachtoffer. De verdachte heeft eerst tweemaal de trekker overgehaald, maar er volgde geen schot. De verdachte heeft ten derde male de trekker overgehaald. Pas toen het vuurwapen een kogel afschoot, is de verdachte weggelopen.
Naar het oordeel van het Gerecht dienen bovenstaande gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat [BP] dodelijk zou worden getroffen door een kogel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, impliciet primair, en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 18 januari 2015 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade [BP] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [BP] heeft geschoten,
waardoor eenkogel die [BP] in de buik heeft geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte voorgenomen misdrijf niet voltooid
;
dat hij op 18 januari 2015 te Curaçao opzettelijk mishandelend E.N.J. [VRIENDIN VAN VERDACHTE]
meerdere malen met kracht, met zijn tot vuisten gebalde handen op het hoofd en het gezicht heeft geslagen
,
ten gevolge waarvan die [vriendin van verdachte], tijdelijk haar bewustzijn heeft verloren en pijn heeft ondervonden;
dat
hijop 18 januari 2015 te Curaçao opzettelijk mishandelend
bij[K]
met kracht zijn
, verdachtes,duim in
hetoog heeft gedrukt,
ten gevolge waarvan die [K] lichamelijk letsel, te weten roodheid en een bloeduitstorting in zijn oog heeft gekregen en pijn heeft ondervonden
.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.