ECLI:NL:OGEAA:2017:44

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
LAR nr. 1739 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fictieve afwijzing van vergunning tot tijdelijk verblijf voor vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 januari 2017 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de fictieve afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een vreemdeling. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.F. Croes, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ontwikkeling en Integratie, die op 26 januari 2016 had geweigerd om de vreemdeling een vergunning te verlenen om als inwonende dienstbode bij de appellant te werken. Na het indienen van het bezwaar op 1 maart 2016 en het uitblijven van een beslissing, heeft de appellant op 19 juli 2016 beroep ingesteld bij het gerecht.

In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat de minister in zijn verweerschrift had betoogd dat de appellant geen belanghebbende was bij de beschikking van 26 januari 2016. Het gerecht oordeelde dat de appellant, die niet namens de vreemdeling maar uit eigen naam bezwaar had gemaakt, geen belanghebbende was en dat de minister het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het gerecht verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden fictieve afwijzing. Tevens werd bepaald dat de minister binnen twee weken een reële beslissing op het bezwaarschrift moest nemen, met veroordeling van de minister in de proceskosten van de appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van de status van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en gemotiveerd op bezwaren te reageren. De rechter heeft de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de appellant en gelast dat het griffierecht aan de appellant wordt terugbetaald. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 16 januari 2017
LAR nr. 1739 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. G.F. Croes,
gericht tegen:
de minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ontwikkeling en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 26 januari 2016 heeft verweerder geweigerd aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als inwonende dienstbode bij appellant werkzaam te zijn.
Bij brief, bij verweerder ingekomen op 1 maart 2016, heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 19 juli 2016 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 30 september 2016 een verweerschrift ingediend.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het beroep strekt ertoe de fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellant van 26 januari 2016 te vernietigen en te bepalen dat verweerder binnen twee weken een reële beslissing zal nemen op het bezwaarschrift, zo nodig onder oplegging van een dwangsom, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
2.2
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellant, als werkgever van de vreemdeling, geen belanghebbende is bij de beschikking van 26 januari 2016.
2.3
Ingevolge artikel 32, aanhef en onder c, van de Lar kan het gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien de beslissing waartegen het beroep is gericht kennelijk niet in stand kan blijven. De vaststelling dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog geen reële beslissing op het bezwaar is genomen en de omstandigheid dat het in het verweerschrift ingenomen standpunt een afwijzing niet kan dragen, maken dat de ongemotiveerde, als afwijzende beslissing op het bezwaar geldende, beschikking kennelijk niet in stand kan blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
2.4
Het gerecht ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (onder meer de uitspraak van 13 oktober 2008, ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG0845) is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Nu appellant niet namens de vreemdeling, maar uit eigen naam tegen de beschikking van 26 januari 2016 bezwaar heeft gemaakt, is hij bij die beschikking geen belanghebbende, zodat verweerder het gemaakte bezwaar niet‑ontvankelijk had dienen te verklaren.
2.5
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellant;
- verklaart het door appellant tegen de beschikking van 26 januari 2016 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 500,-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter plaatsvervanger in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 16 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).