ECLI:NL:OGEAA:2017:516

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
360 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een zeven weken oude baby door de vader met een gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn zeven weken oude baby. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Aruba, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn kind, dat resulteerde in een gebroken bovenbeen. De zaak kwam ter terechtzitting op verschillende data, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F.M. Zara, en de officier van justitie, mr. Y. Pronk, een gevangenisstraf eiste van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 8 juli 2016, 30 september 2016, 25 november 2016, 16 maart 2017 en 19 mei 2017. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat er sprake was van twee incidenten waarbij het kind gewond raakte. Echter, het gerecht oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat de verwondingen van het kind, waaronder een gebroken bovenbeen, niet konden worden verklaard door de door de verdachte gegeven verklaringen.

Het gerecht kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan zijn kind door middel van uitwendig geweld. De rechter oordeelde dat de mishandeling van een weerloos kind volstrekt ontoelaatbaar was en dat de verdachte zwaar diende te worden gestraft. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en reclasseringstoezicht. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen mobiele telefoon aan de verdachte gelast.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in Aruba,
wonende in Aruba te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2016, 30 september 2016, 25 november 2016, 16 maart 2017 en 19 mei 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F.M. Zara.
De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Voorts is gevorderd dat aan de verdachte een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht van de Stichting Reclassering wordt gesteld en dat hij de aanwijzingen en opdrachten van deze stichting zal opvolgen, waaronder in ieder geval het volgen van een agressie regulatie training.
teruggave aan de verdachte verzocht van de in beslag genomen mobiele telefoon.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op een (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 8 maart 2016 tot en met 10 maart 2016 in Aruba aan [slachtoffer], geboren op 18 januari 2016, zijnde zijn, verdachtes, kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (of meer) gebroken rib(ben) en/of een gebroken (boven)been en/of hersenletsel, heeft toegebracht door opzettelijk meermalen,
althans eenmaal, uitwendig geweld op die [slachtoffer] toe te passen (bestaande uit krachtig slaan/schoppen/gooien/duwen);
(artikel 2:275 lid 1 jo artikel 2:277 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op een (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 8 maart 2016 tot en met 10 maart 2016 in Aruba opzettelijk [slachtoffer], geboren op 18 januari 2016, zijnde zijn, verdachtes, kind, heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk meermalen, althans eenmaal, uitwendig geweld op die [slachtoffer] toegepast (bestaande uit krachtig slaan/schoppen/gooien/duwen), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een (of meer) gebroken rib(ben) en/of een gebroken (boven)been en/of hersenletsel) heeft bekomen;
(artikel 2:273 lid 3 jo artikel 2:277 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in de periode van 8 maart 2016 tot en met 10 maart 2016 in Aruba aan [slachtoffer], geboren op 18 januari 2016, zijnde zijn, verdachtes, kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een (of meer) gebroken rib(ben) en/ofeen gebroken
(boven
)been
en/of hersenletsel, heeft toegebracht door opzettelijk meermalen, althans eenmaal, uitwendig geweld op die [slachtoffer] toe te passen (bestaande uit krachtig slaan/schoppen/gooien/duwen);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Blijkens de bewijsmiddelen is van 10 tot en met 30 maart 2016 het toen zeven weken oude zoontje [slachtoffer] van de verdachte en aangeefster opgenomen geweest in het ziekenhuis. Bij [slachtoffer] zijn (onder meer) een gebroken bovenbeen, brilhematomen (dubbelzijdige bloeduitstortingen rondom beide ogen), een bloeduitstorting in het oogwit en verse blauwe plekken aan de linkerknie geconstateerd. Uit de ontslagbrief van de kinderarts die [slachtoffer] heeft onderzocht blijkt eveneens dat [slachtoffer] veel huilde van de pijn. De kinderarts heeft tevens gerapporteerd dat [slachtoffer] voornoemde letsels waarschijnlijk op basis van een
non-accidental injuryheeft opgelopen.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hij heeft verklaard dat er sprake is geweest van twee incidenten. Het eerste incident zou hebben plaatsgevonden op 8 maart 2016. Die dag ging aangeefster brood kopen en liet zij de verdachte, die op dat moment in de badkamer was, alleen met [slachtoffer]. Nadat de verdachte uit de badkamer kwam trof hij [slachtoffer] met zijn hoofdje tussen het bed en de deur in de muur aan. De volgende dag was [slachtoffer] weer goed. Het tweede incident zou hebben plaatsgevonden op 10 maart 2016 terwijl [slachtoffer] alleen met de moeder, aangeefster, thuis was. Toen de verdachte daarna thuis kwam zag hij dat het beentje van [slachtoffer] gebroken was. Aangeefster kon hem niet zeggen wat er was gebeurd, aldus nog steeds de verklaring van de verdachte.
Het gerecht verwerpt het verweer van de verdediging en acht voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit op woensdag 9 maart 2016 heeft gepleegd. Ter toelichting dient het volgende.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat er sprake is geweest van twee afzonderlijke incidenten acht het gerecht niet geloofwaardig. Zijn verklaring wordt niet bevestigd door de verklaringen van aangeefster en de [getuige 1] (moeder van aangeefster). Zij verklaren beiden dat de verdachte de dag voor de ziekenhuisopname alleen met [slachtoffer] is geweest en dat [slachtoffer] bij thuiskomst van aangeefster een rood en opgezwollen gezicht had. [getuige 2], de stiefvader van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte hem de dag voor zijn aanhouding had verteld dat de verdachte, toen hij uit de badkamer kwam, zag dat [slachtoffer] tussen de muur en het bed was en dat de getuige had begrepen dat ze [slachtoffer] de volgende dag naar het ziekenhuis hadden gebracht. In zoverre bevestigt deze verklaring de verklaring van aangeefster en [getuige 1]. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit inderdaad aan zijn stiefvader heeft verteld, maar dat hij zijn stiefvader niet de waarheid had verteld. Het gerecht acht dit laatste niet geloofwaardig.
Uit de bewijsmiddelen volgt in voldoende mate dat de verdachte op 9 maart 2016 alleen thuis is geweest met [slachtoffer], dat bij thuiskomst van aangeefster het gezicht van [slachtoffer] rood en gezwollen was, dat [slachtoffer] daarna veel heeft gehuild en dat de volgende dag in het ziekenhuis de botbreuk in het beentje werd geconstateerd.
Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat de verdachte op 9 maart 2016 al een, naar het oordeel van het gerecht, ongeloofwaardige verklaring gaf aan aangeefster en [getuige 1] voor wat er was gebeurd. Hij vertelde blijkens hun verklaringen dat hij [slachtoffer] tussen het bed en de muur had aangetroffen, dat [slachtoffer] aan het stikken was en paars was geworden, dat hij zijn vinger(s) in de mond van [slachtoffer] had gestoken, dat hij een fles had gebruikt om lucht naar binnen te blazen en dat hij [slachtoffer]
cprzou hebben gegeven. De verdachte ontkent dat hij dit zou hebben gezegd, maar het gerecht acht die ontkenning niet geloofwaardig. De verklaringen van aangeefster en [getuige 1] sluiten op elkaar aan, terwijl zij beiden verklaren dat de verdachte dit zelf aan hen heeft verteld.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2016 heeft de verdachte detailleerd verklaard hoe hij [slachtoffer] (volgens eigen zeggen op 8 maart 2016) aantrof. Hij heeft verklaard dat alleen het hoofdje tussen de deur en het bed was blijven steken en dat de beentjes nog op het bed lagen. Het gerecht acht de verklaring van de verdachte ook op dit punt niet geloofwaardig.
De door het gerecht als deskundige benoemde kinderarts van het NFI heeft gerapporteerd dat de zichtbare huidverkleuringen aan het voorhoofd, aan de neusrug en rondom beide ogen onderhuidse bloeduitstortingen betreffen en het gevolg zijn van (een) botsende en/of samendrukkende geweldsinwerking(en) met of door een stomp voorwerp en/of lichaamsdeel. De deskundige heeft niet uitgesloten dat de onderhuidse bloeduitstortingen aan het gelaat verklaard kunnen worden door een val tussen het bed en de deur. Echter heeft de verdachte ter terechtzitting op 25 november 2016 benadrukt dat er van een val geen sprake is geweest en dat [slachtoffer] ook niet klem heeft gezeten, zodat de verdachte geen passende verklaring voor de letsels heeft gegeven.
Wat nog belangrijker is, is dat de deskundige ten aanzien van de botbreuk in het bovenbeen, te weten een dwarse breuk van de schacht van het bovenbeen, heeft gerapporteerd dat uit de verklaring van de verdachte geen buigende of afschuivende kracht blijkt die het bovenbeen kan hebben doen breken. De deskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat de botbreuk niet passend is bij de verklaring van de verdachte en dat hij de botbreuk in het been veel waarschijnlijker acht onder de hypothese van een niet-accidentele toedracht dan onder de hypothese van een val tussen bed en deur.
De verdachte, die alleen met [slachtoffer] is gebleven, heeft derhalve in ieder geval geen geloofwaardige alternatieve verklaring kunnen geven voor de door [slachtoffer] opgelopen botbreuk. Naar het oordeel van het gerecht kan dan ook geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte degene is geweest die het letsel heeft toegebracht door middel van uitwendig krachtig geweld, dat bestaan moet hebben uit het slaan, schoppen, gooien en/of duwen.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd is het gerecht van oordeel dat de botbreuk in het bovenbeen aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Het gaat om een zeer jong slachtoffer, een kwetsbare baby die slechts zeven weken oud was en die door de mishandeling een botbreuk, te weten een dwarse breuk van de schacht van het bovenbeen, heeft opgelopen. Het beentje was gezwollen en moest gefixeerd en gegipst worden, waarbij [slachtoffer] blijkens de aan het strafdossier toegevoegde foto’s met de beide beentjes in het gips en omhoog gehangen opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Uit de medische informatie blijkt tevens dat [slachtoffer] veel heeft gehuild van de pijn en drie weken in het ziekenhuis heeft doorgebracht. [slachtoffer] heeft derhalve intensief medische zorg nodig gehad en gedurende de met het herstel gemoeide periode heeft hij veel pijn, ongemak en beperkingen moeten ondervinden. Onder deze feiten en omstandigheden is het letsel voldoende ernstig om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid.
Als feit van algemene bekendheid mag ook bij de verdachte bekend worden verondersteld dat een baby van slechts zeven weken oud zeer kwetsbaar is. De kans dat [slachtoffer] door het door de verdachte toegepaste geweld, hetgeen moet hebben bestaan uit het krachtig slaan, schoppen, gooien en/of duwen, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Voorts moeten het toebrengen van het letsel door middel van krachtig geweld zoals hiervoor genoemd naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard. De rechter acht derhalve bewezen dat verdachtes opzet voorwaardelijk was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling, begaan tegen zijn kind,
strafbaar gesteld bij artikel 2:275 jo. 2:277 lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn toen pas zeven weken oude zoontje [slachtoffer] door dusdanig krachtig geweld op hem toe te passen dat hij daardoor een gebroken bovenbeen heeft opgelopen en drie weken opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Het op een dergelijke wijze behandelen van een weerloze baby is volstrekt ontoelaatbaar, en het gerecht rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, als persoon bij wie zijn zoontje veilig zou moeten zijn, zich zo heeft misdragen. Het is voor slachtoffers van een dergelijk feit moeilijk deze gebeurtenissen te verwerken en zij hebben hier veelal psychisch leed van. Voorts is de rechtsorde door het feit ernstig geschokt en zijn in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De verdachte is onderzocht door forensisch orthopedagoog drs. B.L. Roerink. Zij heeft geen indicatie gezien voor ontoerekeningsvatbaarheid, maar wel geconcludeerd dat de verdachte lijkt te functioneren binnen een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstructuur met tevens paranoïde en obsessief compulsieve trekken. Zij adviseert een behandeling door een gedragsdeskundige gericht op deze persoonlijkheidsstructuur om de kans op recidive te minimaliseren. Het gerecht neemt deze conclusies over en houdt daar bij de strafoplegging rekening mee.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.
Het gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken, waaraan tevens als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zal worden verbonden, met de mogelijkheid tot ambulante psycho-therapeutische behandeling, waaronder in ieder geval het volgen van een agressie regulatie training, om te kans op recidive te minimaliseren.

9.Inbeslaggenomen voorwerp

Teruggave
De teruggave zal worden gelast van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de verdachte, nu die niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:19, 1:20, 1:21, 1:22 en 1:62 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zesendertig (36) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd de hierna gestelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde zich gedurende proeftijd onder ambulante (psycho-therapeutische) behandeling zal laten stellen gericht op voorkoming van herhaling van het thans bewezen verklaarde misdrijf of soortgelijke misdrijven, waaronder in ieder geval het volgen van een agressie regulatie training, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 1:22, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
gelast de teruggaveaan de verdachte van het in rubriek 9 genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op vrijdag 2 juni 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.