ECLI:NL:OGEAA:2017:655

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
AUA201600596 en AUA201600597
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften inzake hindervergunning voor windmolenpark

In deze zaak hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Justitie van 19 oktober 2015, die een hindervergunning verleende aan Windpark Urirama N.V. voor het oprichten van een windmolenpark. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.C.A. Crouch, hebben bij brieven van 24 november 2015 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Na het uitblijven van een beslissing op hun bezwaren, hebben zij op 31 mei 2016 beroep ingesteld. Het gerecht heeft de beroepen op 10 en 24 oktober 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift was verstreken. Appellanten hebben vervolgens opnieuw beroep ingesteld op 28 oktober 2016, maar ook deze beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de beroepschriften na de termijn van 10 mei 2016 zijn ingediend.

Tijdens de zitting op 29 mei 2017 zijn de zaken gevoegd behandeld, waarbij de appellanten, de Minister van Justitie en de derde-belanghebbende aanwezig waren. Het gerecht heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken en dat de Lar geen grondslag biedt voor de argumenten van appellanten. De rechter heeft geconcludeerd dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat ze na het verstrijken van de termijn zijn ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 21 augustus 2017, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2017
AUA201600596 en AUA201600597
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op de beroepen in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante sub 1],
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch,
[appellante sub 2],
wonend in Aruba,
APPELLANT
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. G.M. Sjiem Fat.

1.PROCESVERLOOP

Appellanten hebben bij onderscheiden brieven van 24 november 2015 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder van 19 oktober 2015 strekkende tot verlening van een hindervergunning aan de naamloze vennootschap Windpark Urirama N.V. (hierna: derde-belanghebbende) voor het oprichten van een windmolenpark bestaande uit acht windturbines met een vermogen van 3.3 MW elk, gelegen te Urirama.
Tegen het uitblijven van beschikkingen op de aldus gemaakte bezwaren, hebben appellanten bij onderscheiden brieven van 31 mei 2016 beroep ingesteld bij het gerecht.
Bij uitspraken van 10, onderscheidenlijk 24, oktober 2016 heeft het gerecht de aldus ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onderscheiden brieven van 28 oktober 2016 hebben appellanten opnieuw beroep ingesteld tegen het uitblijven van beschikkingen op de gemaakte bezwaren.
Verweerder heeft op 21 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben op 17 en op 22 mei 2017 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 19 en op 22 mei 2017 nadere stukken ingediend.
Derde-belanghebbende heeft op 19 en op 23 mei 2017 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaken gevoegd met de zaken AUA201600543, AUA201700024, AUA201700028, AUA201700051, en AUA201700263 ter zitting behandeld op 29 mei 2017, waar namens appellanten appellant sub 2, bijgestaan door voornoemde gemachtigde en de advocaat mr. A.F.J. Caster, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en de advocaat mr. J.P. Sjiem Fat, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord derde-belanghebbende, vertegenwoordigd door haar bestuurder [X], bijgestaan door de advocaat mr. J.L. Peterson.
Na de behandeling ter zitting heeft het gerecht de zaken gesplitst in enerzijds AUA201600596 en AUA201600597 en anderzijds AUA201600543, AUA201700024, AUA201700028, AUA201700051, en AUA201700263.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Bij voormelde uitspraken van het gerecht van 10 en van 24 oktober 2016 heeft het gerecht overwogen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het uitblijven van beschikkingen op de op 24 november 2015 gemaakte bezwaren op 10 mei 2016 is verstreken. Het gerecht ziet geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor de betogen van appellanten dat verweerder zes weken na dagtekening van de adviezen van de bezwaaradviescommissie, dat wil zeggen op 13 september 2016, op de bezwaren diende te beschikken, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op die dag is aangevangen, de Lar geen grondslag biedt (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (GHvJ) van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0634).
Reeds omdat de onderscheiden beroepschriften na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 10 mei 2016 zijn ingediend, zullen de beroepen niet‑ontvankelijk worden verklaard.
2.2
Nu de beroepen niet tot vernietigingen van de bestreden fictieve afwijzende beschikkingen leiden, bestaat voor een veroordeling in de kosten, zoals door appellanten verzocht, geen wettelijke grondslag (vergelijk de uitspraken van het GHvJ van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0582 en van 23 mei 2014, HLAR 64027/13).

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart de beroepen van appellanten niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).