ECLI:NL:OGEAA:2017:673

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
AUA201600578
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid en gegrondverklaring van beroep inzake precariovergunning en bezwaar tegen factuur

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een factuur van 6 juli 2016, waarin een bedrag van Afl. 10.819,- in rekening werd gebracht voor het innemen van domeingrond voor het verhuren van watersportmaterialen. De appellant stelde dat de activiteiten die hij ontplooide niet konden worden aangemerkt als het verkopen van goederen, maar als verhuur. De rechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit gericht was tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen de factuur. Voor het overige verklaarde de rechter het beroep gegrond, vernietigde het uitblijven van een beschikking op het bezwaar en bepaalde dat de verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van Afl. 1.000,- aan de appellant als bijdrage in de proceskosten en de teruggave van Afl. 25,- die door de appellant was betaald. De uitspraak vond plaats op 28 augustus 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2017
AUA201600578
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[… h.o.d.n. …],
wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
gericht tegen:
de MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 8 augustus 2016 heeft verweerder aan appellant medegedeeld dat indien hij binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, aan hem precariovergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van domeingrond op het strand voor het verhuren van watersportmaterialen, 10 strandstoelen en 5 parasols.
Bij factuur van 6 juli 2016 is aan appellant een bedrag van Afl. 10.819,- in rekening gebracht voor het voor dat doel innemen van 80 m² strand ten westen van Marriot Surf Club.
Daartegen heeft appellant op 17 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellant op 19 december 2016 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 8 juni 2016 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2017, waar appellant, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, bijgestaan door de advocaat mr. A.M.N. Thijsen, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en ing. M.I. Dammers, lid van het managementteam van de Directie Infrastructuur en Planning, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, zijn van het begrip beschikking uitgezonderd besluiten waartegen beroep op de onafhankelijke rechter is opengesteld krachtens een andere landsverordening dan de onderhavige.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, voor zover thans van belang, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene Politieverordening is het verboden zonder vergunning van de minister, belast met publieke werken of een door hem aan te wijzen ambtenaar:
a. in, op of over de openbare weg iets, hoegenaamd, te planten, te plaatsen, te spannen, te hangen, vast te hechten, uit te spreiden, uit te slaan, te drogen, te luchten, te slepen of te hebben;
b. t/m d. (…);
e. voorwerpen op de openbare weg uit te stallen of uitgestald te hebben of aan de openbare weg aan de buitenzijde van gevels, deuren of vensters ter uitstalling op te hangen, te bevestigen of opgehangen of bevestigd te hebben;
f. (…).
Ingevolge artikel 1 wordt in deze landsverordening onder openbare weg verstaan: alle straten, wegen, stegen, gangen, paden, pleinen, kaden, bruggen, stoepen, trottoirs, plantsoenen of andere openliggende of ten dienste van het publiek bestemde gronden en plaatsen en, voor zover de bij de betrekkelijke artikelen bedoelde feiten daarop kunnen plaats hebben, ook alle watervlakten die, al of niet voor de publieke dienst bestemd, feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn.
Ingevolge artikel 1 van de Retributieverordening worden onder de naam van retributies bijdragen en vergoedingen geheven wegens het gebruik of genot van voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen of inrichtingen van het Land.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, worden onder retributies voor de toepassing van deze landsverordening mede begrepen de rechten, verschuldigd voor het innemen van openbare grond of openbaar water of het hebben van voorwerpen onder, aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende grond, welke, of aan het Land in eigendom toebehorend water, hetwelk voor de openbare dienst is bestemd (precario).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, zijn ten aanzien van de beslissingen, houdende vaststellingen van de hoogte van de verschuldigde retributies, de artikelen 43 tot en met 47 van de Landsverordening inkomstenbelasting (AB 1991 no. GT 51) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor “de inspecteur” telkens wordt gelezen: degene die de hoogte van de retributies heeft vastgesteld.
Ingevolge artikel ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning (hierna: het Landsbesluit) is aan het Land onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn, als volgt:
A. t/m M. (…);
N. voor het op of boven openbare grond langs openbare wegen uitstallen van ter verkoop aangeboden goederen, per m² ingenomen grond of gedeelte daarvan:
1°. per week ....................................... Afl. 15,-;
2°. per maand .................................... Afl. 25,-;
3°. per jaar ........................................ Afl. 135,-;
O. t/m P. (…);
Q. voor het innemen van openbare grond, anders dan bedoeld in de onderdelen A tot en met E en L tot en met M, per m² ingenomen grond of gedeelte daarvan:
1°. per week ...................................... Afl. 0,50;
2°. per maand ................................... Afl. 1,-;
3°. per jaar ........................................ Afl. 5,-.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, mag geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, worden ingenomen.
Factuur van 6 juli 2016
2.2
Bij uitspraken van het gerecht van heden, in de zaken nrs. AUA201700174, AUA201700175 en AUA201700176, heeft de belastingrechter zich bevoegd geacht kennis te nemen van beroepen inzake facturen, waarbij precario in rekening wordt gebracht. Daartoe heeft het gerecht overwogen dat artikel 4, tweede lid, van de Retributieverordening vanaf 1 maart 2004 zo dient te worden gelezen, dat met betrekking tot beslissingen over de vaststelling van de hoogte van de retributies de artikelen 17 tot en met 20 van de Algemene landsverordening belastingen van overeenkomstige toepassing zijn. Het gerecht, als algemeen bestuursrechter, ziet thans geen aanleiding daarover anders te oordelen. Dat brengt met zich dat het gerecht, gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Lar, onbevoegd is van het beroep kennis te nemen, voor zover het is gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het tegen de factuur van 6 juli 2016 gemaakte bezwaar. Het gerecht zal bewerkstelligen dat het op 19 december 2016 ingekomen beroepschrift in zoverre aan de belastingrechter ter hand zal worden gesteld.
Brief van 8 augustus 2016
2.3
Voor zover het beroep is gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het tegen de brief van 8 augustus 2016 gemaakte bezwaar, overweegt het gerecht als volgt.
Deze brief dient, gelet op de bewoordingen daarvan, te worden aangemerkt als de weigering van verweerder aan appellant een zogenoemde precariovergunning te verlenen, nu appellant daarbij te kennen wordt gegeven dat indien hij niet binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, de vergunning niet zal worden verleend. Aldus behelst deze brief een beschikking, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar.
Voorts is verweerder, hangende het tegen het uitblijven van een beslissing op het daartegen gemaakte bezwaar ingestelde beroep, alsnog overgegaan tot verlening van precariovergunning voor het innemen van 40 m² domeingrond voor het plaatsen van een verwijderbare schaduwvoorziening ten behoeve van de verhuur van watersportmaterialen op het strand ten westen van Marriot Surf Club. Met deze beschikking is verweerder niet, althans niet geheel, tegemoet gekomen aan het door appellant gemaakte bezwaar, zodat bij deze beschikking het aldus gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond geacht moet worden te zijn verklaard.
Nu appellant tegen de ongedateerde beschikking tot vergunningverlening geen beroep heeft ingesteld, houdt hij belang bij het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar, aangezien dit er in geval van vernietiging van de fictieve afwijzing toe kan leiden dat verweerder in de zaak moet voorzien op een wijze die ook betekenis heeft voor de reële beschikking, ook al is daartegen geen beroep ingesteld (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (GHvJ) van 20 november 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:33). Het gerecht zal dat beroep beoordelen aan de aan de hand van de tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar gedurende de procedure aangevoerde inhoudelijke gronden.
2.4
Appellant betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij gronden inneemt voor het uitstallen van ter verkoop aangeboden goederen, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder N, van het Landsbesluit. Daartoe voert hij aan dat hij geen ter verkoop aangeboden goederen op openbare gronden uitstalt. Zijn activiteiten bestaan uit de verhuur van watersportmaterialen, aldus appellant.
2.4.1
Dit betoog slaagt. Niet in geschil dat appellant ter plaatse de activiteiten ontplooit, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven. Anders dan verweerder stelt, kunnen deze niet worden aangemerkt als het verkopen van goederen. Verkopen en verhuren zijn verschillende activiteiten. De duidelijke bewoordingen van de desbetreffende bepaling, waarin de term verkopen is vervat, geven geen grond voor een daarvan afwijkende uitleg waarbij onder verkopen tevens verhuren dient te worden verstaan (vergelijk de uitspraak van het GHvJ van 18 december 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN0555). Dat ook verweerder onderscheid maakt tussen verkopen en verhuren valt voorts af te leiden uit de aan appellant verleende precariovergunning, die, zoals hiervoor onder 2.3 is overwogen, is verleend voor het plaatsen van een schaduwvoorziening van waaruit watersportmaterialen verhuurd zullen worden.
2.5
Appellant betoogt voorts dat verweerder ten onrechte vergunning heeft verleend voor het innemen van domeingrond op een andere locatie, dan die vanwaar uit hij reeds gedurende jaren zijn activiteiten ontplooit.
2.5.1
In afwijking van het verzoek van appellant heeft verweerder hem vergunning verleend voor het innemen van domeingrond ter plaatse van een andere locatie op het strand dan van waaruit appellant voorheen zijn activiteiten ontplooide. Weliswaar voert verweerder ter zake van vergunningverlening voor het innemen van domeingronden aan de stranden beleid, waarin is uiteengezet onder welke omstandigheden en voorwaarden precariovergunning wordt verleend, maar verweerder heeft niet gemotiveerd dat en waarom dat beleid in de weg stond aan verlening van de vergunning zoals door appellant verzocht. De ongedateerde beschikking, waarbij aan appellant vergunning is verleend, is dan ook onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Het betoog slaagt.
2.6
Het beroep tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaar is gegrond.
2.7
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen
het uitblijven van een beslissing op het door appellante tegen de factuur van 6 juli 2016 gemaakte bezwaar
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een
beschikking op het door appellant tegen de beschikking van 8 augustus 2016
gemaakte bezwaar;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een
nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan appellant van het bedrag van Afl. 1.000,- als bijdrage in de proceskosten.
- gelast teruggave aan appellant van het door haar betaalde bedrag van Afl. 25,- .
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 28 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).