ECLI:NL:OGEAA:2017:790

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AUA201700012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf als rentenier in Aruba

In deze zaak heeft appellant, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verkrijgen als rentenier. Dit verzoek werd gedaan op 13 mei 2016, maar na het uitblijven van een beslissing heeft appellant op 14 september 2016 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij op 11 januari 2017 beroep ingesteld. Verweerder, de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, heeft op 22 maart 2017 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 21 augustus 2017, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2017.

Verweerder heeft onbetwist gesteld dat het beleid vereist dat een vreemdeling bij zijn eerste verzoek om vergunning zowel een bankverklaring als periodieke bankafschriften moet overleggen. Appellant heeft in deze zaak geen bankafschriften overgelegd, wat volgens verweerder betekent dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de vereisten voor vergunningverlening. Appellant heeft betoogd dat hij beschikt over een vermogen dat voldoet aan de eisen, maar het gerecht oordeelt dat het beleid van verweerder niet onredelijk is en dat appellant niet heeft aangetoond dat het handhaven van dit beleid voor hem onevenredige gevolgen heeft.

De rechter heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 9 oktober 2017
AUA201700012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
verblijvend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. C. Lopez Paz,
gericht tegen:
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Op 13 mei 2016 heeft appellant verweerder verzocht om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als rentenier in Aruba te verblijven.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft appellant op 14 september 2016 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellant op 11 januari 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2017 heeft appellant nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2017, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Bij beschikking van 7 december 2016 heeft verweerder alsnog op voormeld verzoek van appellant van 13 mei 2016 beslist en dat verzoek afgewezen. Een afschrift van deze beschikking is bij het verweerschrift gevoegd. Desverzocht is zijdens appellant ter zitting te kennen gegeven dat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Onder deze omstandigheden behoudt appellant procesbelang bij het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar. Het gerecht zal dat beroep beoordelen aan de hand van de tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar gedurende de procedure aangevoerde inhoudelijke gronden (zie GHvJ 20 november 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:33).
2.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, en heeft een duur van ten hoogste een jaar.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de ministeriële regeling van 22 oktober 2013 (AB 2013, no. 9), voor zover thans van belang, kan aan een toelatingsplichtige een vergunning tot tijdelijk verblijf als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Ltuv worden verleend, mits hij ten genoegen van de directeur van de met de afgifte van vergunningen tot tijdelijk verblijf belaste dienst kan aantonen te beschikken over een vermogen dat bestaat uit een banksaldo of beleggingen met een tegenwaarde van Afl. 100.000,- bij een internationaal erkende bank.
2.3
Appellant betoogt dat hij ten genoegen van verweerder heeft aangetoond dat hij beschikt over een vermogen, bestaande uit een banksaldo met een tegenwaarde van Afl. 100.000,-. Appellant verwijst in dit verband naar een bij zijn verzoek overgelegde verklaring van 12 mei 2016 dat hij gedurende de periode van 1 april 2015 tot en met 12 mei 2016 op een rekening bij de instelling E-TRADE securities LLC een gemiddelde balans had van $ 60.377,93.
2.3.1
Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij het beleid voert dat een vreemdeling, om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de vereisten voor vergunningverlening als rentenier, bij zijn eerste verzoek daartoe zowel een bankverklaring, als periodieke (maandelijks of per kwartaal) bankafschriften dient over te leggen. In het door appellant aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit beleid in zijn algemeenheid onredelijk is. Nu het verzoek van appellant een eerste verzoek betrof en appellant daarbij geen bankafschriften heeft overgelegd, heeft verweerder door appellant niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat hij aan de vereisten voor vergunningverlening voldoet. Appellant heeft voorts gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het door verweerder onverkort handhaven van voormeld beleid voor hem gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel. Het betoog faalt.
2.4
Het beroep is ongegrond.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 9 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).