ECLI:NL:OGEAA:2017:901

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
E.J. 2069 van 2017/AUA201702484
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer met vergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de werkgever, TF1 FASHION ARUBA VBA, een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die in november 2016 in dienst trad als manager. De werkgever heeft aangevoerd dat de werknemer niet goed functioneert en dat de verkoop van de winkel met 16% is gedaald. De werknemer heeft het verzoek betwist en stelt dat hij goed heeft gefunctioneerd, onderbouwd met kostenbesparingen die hij heeft gerealiseerd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 oktober 2017, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de verwijten aan de werknemer en dat er geen schriftelijke verslagen zijn van de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de werkgever de werknemer niet de kans heeft geboden om zijn functioneren te verbeteren, wat in strijd is met goed werkgeverschap.

Uiteindelijk heeft de rechter geoordeeld dat, hoewel de werkgever de arbeidsovereenkomst niet wil voortzetten, dit een veranderde omstandigheid is die rechtvaardigt dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, maar met een vergoeding voor de werknemer. De rechter heeft de werkgever veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van USD 9.200,00 bruto aan de werknemer, en heeft de werkgever ook in de proceskosten veroordeeld. De beschikking is gegeven op 14 november 2017.

Uitspraak

Beschikking van 14 november 2017
Behorend bij E.J. 2069 van 2017/AUA201702484
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
TF1 FASHION ARUBA VBA, h.o.d.n. ONDA DE MAR,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: ‘de werkgever”,
gemachtigde: advocaat mr. D.G. Kock
tegen:
Verweerder,
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: ‘de werknemer’,
gemachtigde: advocaat mr. H.G. Figaroa.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties d.d. 27 september 2017;
- de brief d.d. 26 oktober 2017 van de werknemer met producties,
- de pleitnota van mr. Figaroa.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017 in aanwezigheid van mr. Kock, de werknemer en mr. Figaroa. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
De werknemer is in november 2016 in loondienst van de werkgever getreden in de functie van manager. Zijn salaris bedraagt USD 2.300,00 bruto, te vermeerderen met een verkoopcommissie van 1,5%. De werkgever exploiteert een winkel in badkleding.
2.2.
Gedurende de maand augustus 2017 heeft de werkgever aan de werknemer te kennen gegeven dat hij niet goed functioneert. De werkgever wilde de arbeidsovereenkomst beëindigen. De werknemer is niet akkoord gegaan met beëindiging.
Bij brief van 24 oktober 2017 heeft de werkgever te kennen gegeven dat de werkzaamheden van de werknemer grotendeels door de nieuwe manager worden overgenomen.

3.HET VERZOEK

3.1.
De werkgever doet het volgende verzoek:
“(…) om de arbeidsovereenkomst op zo een kort mogelijke termijn te ontbinden, met eventuele toekenning van een vergoeding als Uw Gerecht onder de gegeven omstandigheden redelijk en billijk acht, met compensatie van de kosten (…).”
3.2.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat de verkoop van de winkel is gedaald met ongeveer 16%, dat de werknemer een personeelslid heeft aangenomen zonder proeftijd overeen te komen, er een tekort in inventaris is gebleken, de werknemer de administratieve procedures niet kent en evenmin wil leren en dat de communicatie tussen werkgever en werknemer niet goed verloopt.

4.HET VERWEER

4.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om het verzoek af te wijzen, dan wel enkel toe te wijzen onder toekenning van een vergoeding gelijk aan minimaal 6 maanden salaris.
4.2.
De werknemer betwist de verwijten inhoudelijk en stelt juist dat hij goed heeft gefunctioneerd. Dat blijkt onder andere uit de door hem bewerkstelligde verlaging van de winkelhuur, elektriciteitskosten en accountantskosten.

5.DE BEOORDELING

5.1.
De werkgever baseert haar verzoek op gewichtige reden, bestaande uit veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 7A:1615w BW.
5.2.
Het Gerecht overweegt dat de inhoudelijke verwijten die de werkgever aan de werknemer maakt door de werknemer gemotiveerd worden weersproken. Vast is komen te staan dat de werkgever van de volgens haar met de werknemer gevoerde gesprekken geen schriftelijk verslag heeft gemaakt. Evenmin zijn deze gesprekken anderszins schriftelijk aan de werknemer bevestigd. Dit betekent dus dat het Gerecht niet kan vaststellen dat de verwijten doel treffen.
5.3.
Wel kan het Gerecht vaststellen dat de werkgever aan de werknemer niet de kans heeft geboden zijn gestelde onvoldoende functioneren te verbeteren. Op grond van goed werkgeverschap had dat zonder meer van de werkgever mogen worden verwacht.
5.4.
De werkgever weerspreekt niet, althans onvoldoende, dat de werknemer voormelde kostenbesparingen heeft gerealiseerd.
5.5.
Een en ander betekent dat het Gerecht er niet van kan uitgaan dat de door de werkgever opgevoerde veranderde omstandigheden terecht zijn voorgesteld. Dit betekent dat het verzoek zou moeten worden afgewezen.
5.6.
Duidelijk is echter dat de werkgever absoluut niet de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Dat geldt als een veranderde omstandigheid die geheel en al aan de werkgever is toe te rekenen en rechtvaardigt ontbinding, zij het met een vergoeding.
5.7.
Nu het Gerecht niet kan vaststellen dat de werknemer enige schuld heeft aan de door de werkgever gewenste ontbinding zal het Gerecht de vergoeding naar billijkheid vaststellen op 4 maanden bruto salaris. Daarbij laat het Gerecht zich dus niet leiden tot de kantonrechtersformule omdat deze zaak zich daartoe niet leent.
5.8.
Aan de werkgever dient een intrekkingstermijn te worden gegeven.
5.9.
Ongeacht of het verzoek wordt ingetrokken of niet ziet het Gerecht aanleiding de werkgever in de proceskosten te veroordelen.

6.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
stelt de werkgever in de gelegenheid het verzoek in te trekken middels een uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking ter griffie van dit Gerecht af te leggen schriftelijke verklaring;
VERDER, VOORZOVER VERZOEKSTER HET VERZOEK NIET INTREKT:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2017,
kent aan de werknemer een vergoeding toe ten laste van de werkgever van USD 9.200,00 (bruto), waarop in mindering strekt de aan de werknemer eventueel uit te keren cessantia-uitkering;
EN, ONGEACHT OF HET VERZOEK WORDT INGETROKKEN OF NIET:
veroordeelt de werkgever in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de werknemer worden begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.