Uitspraak
Vonnis van 4 april 2018
Behorend bij A.R. 1272 van 2017 / AUA201701176
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
te Aruba,
hierna te noemen [eiser],
gemachtigden: de advocaten mr. G.B. Wever en mr. D.W. Ormel,
tegen:
de REPUBLIEK HAÏTI,
te Haïti,
hierna te noemen: Haïti,
niet verschenen.
1.DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de behandeling van de zaak ter terechtzitting op 24 januari 2018. Haïti is daar, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het gerecht heeft tegen Haïti verstek verleend.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.
2.DE BEOORDELING
2.1
Ter zake van het verleende verstek, geldt de volgende toelichting. Nu Haïti geen woon- of verblijfplaats in Aruba heeft, maar haar woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, diende te worden gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder 8° en artikel 10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bij exploot van 13 november 2017 is Haïti wederopgeroepen voor de voortzetting van het geding op 24 januari 2018. Dat is gedaan bij de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, die de oorspronkelijke oproeping voor gezien heeft getekend. Aldus is Haïti op de juiste wijze opgeroepen. Het gerecht ziet voorts geen aanleiding om, ter voorkoming dat het mede in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op toegang tot de rechter en het recht op hoor en wederhoor in de kern wordt aangetast, het vonnis aan te houden om ambtshalve te onderzoeken welke pogingen in het werk zijn gesteld om zoveel mogelijk te bevorderen dat het stuk Haïti heeft bereikt. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat, anders dan in geval van hoger beroep, in de procedure in eerste aanleg de mogelijkheid bestaat voor de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, daartegen verzet te doen (vergelijk HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1059).
2.2
Het gerecht ziet, mede gelet op de recente rechtspraak van de Hoge Raad ter zake (HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3054) aanleiding om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om ambtshalve te onderzoeken of aan Haïti, als vreemde staat, immuniteit van jurisdictie toekomt.
2.3
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:45) behelst de op 2 december 2004 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen, maar nog niet in werking getreden, Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property (hierna: VN-Verdrag) een codificatie van het internationale gewoonterecht met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de aan een en ander gestelde grenzen.
2.4
In het VN-Verdrag is, voor zover thans van belang, als volgt bepaald:
“Dit Verdrag laat onverlet de voorrechten en immuniteiten die een staat uit hoofde van het internationale recht geniet ten aanzien van het verrichten van de werkzaamheden van:
a. zijn diplomatieke vertegenwoordigingen, consulaire posten, bijzondere missies, vertegenwoordigingen bij internationale organisaties of delegaties bij organen van internationale organisaties of internationale conferenties; en
b. de personen die daaraan verbonden zijn”artikel 3, eerste lid) en:
“Tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken staten, kan een staat geen beroep doen op immuniteit van rechtsmacht ten overstaan van een rechter van een andere staat die voor het overige bevoegd is ter zake van een geding dat betrekking heeft op het vaststellen van een recht van de staat op of zijn belang in, zijn bezit of gebruik van, of enige verplichting van de staat voortvloeiend uit zijn belang in of zijn bezit of gebruik van onroerende zaken die zich bevinden in de staat van het forum”(artikel 13, aanhef en onder a).
“Tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken staten, kan een staat geen beroep doen op immuniteit van rechtsmacht ten overstaan van een rechter van een andere staat die voor het overige bevoegd is ter zake van een geding dat betrekking heeft op het vaststellen van een recht van de staat op of zijn belang in, zijn bezit of gebruik van, of enige verplichting van de staat voortvloeiend uit zijn belang in of zijn bezit of gebruik van onroerende zaken die zich bevinden in de staat van het forum”(artikel 13, aanhef en onder a).
2.5
Het Consulaat van Haïti is ten behoeve van de Consul van Haïti in Aruba op 28 juli 2014 met [eiser] een huurovereenkomst aangegaan voor de in Aruba gelegen woning te Mesa Vista 29. De vorderingen van [eiser] zijn gegrond op de verplichtingen van Haïti als huurder van deze woning. Gelet hierop, betreft dit geding vorderingen ter zake van verplichtingen die voor Haïti voortvloeien uit het gebruik van in Aruba gelegen onroerend goed, zodat aan Haïti ter zake geen immuniteit van jurisdictie toekomt (artikel 13, aanhef en onder a, van het VN-Verdrag). In het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen zijn voorts geen voorbehouden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het VN-Verdrag vervat op de aldus aan de immuniteit van jurisdictie gestelde grens. Dat betekent dat aan Haïti in dit geding geen immuniteit van jurisdictie toekomt.
2.6
De vordering is, nu deze niet is weersproken en het gerecht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar, behoudens ten aanzien van de ingangsdatum van de ontbinding (artikel 6:269 BW) en het bedrag van US$ 851,- voor de kosten van de gemachtigde van [eiser].
2.7
Ten overvloede overweegt het gerecht dat volgens het in het VN-Verdrag vervatte internationaal gewoonterecht met betrekking tot immuniteit van executie, behoudens enkele uitzonderingen, in verband met dit geding executiemaatregelen aan beperkingen zijn onderworpen (artikelen 19, 20 en 21 van het VN-Verdrag).
2.8
Haïti zal, als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
3.DE UITSPRAAK
het gerecht:
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en het Consulaat van Haïti in Aruba ter zake van de huur van de woning, gelegen aan de Mesa Vista 29 te Aruba, met ingang van 2 mei 2017 buitengerechtelijk ontbonden is;
veroordeelt Haïti tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 53.589,24, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 1 juni 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt Haïti tot betaling aan [eiser] van een bedrag van US$ 7.494,70, althans de tegenwaarde daarvan in Arubaanse courant, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2016 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt Haïti in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 193,55 aan explootkosten en Afl. 1.500,- (1 punt in tarief 6) aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.