In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.A.J. van der Biezen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. De afwijzing was gebaseerd op het inkomensvereiste voor de beoogde werkgever, die volgens de minister niet voldeed aan de voorwaarden. De appellante betoogde dat de beschikking in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat de minister niet had aangetoond dat de beoogde werkgever ten tijde van de beschikking niet voldeed aan het inkomensvereiste. Het Gerecht oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de afwijzing terecht was en dat de beschikking van 3 maart 2017 vernietigd moest worden. De rechter bepaalde dat de minister binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de procedure.