ECLI:NL:OGEAA:2019:607
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Terugkeer van een minderjarige naar Aruba in het kader van het Haags Kinderbeschermingsverdrag en blokkaderecht
In deze zaak, die op 23 september 2019 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de vader van een minderjarige dat de moeder, die met het kind naar Nederland was verhuisd, de minderjarige terug naar Aruba zou laten reizen. De vader stelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Aruba was en dat hij het blokkaderecht kon inroepen op basis van artikel 1:253s lid 1 BW, omdat hij de minderjarige langer dan een jaar had verzorgd en opgevoed. De moeder voerde verweer en stelde dat de Arubaanse rechter niet bevoegd was, omdat de minderjarige in Nederland verbleef.
De rechter oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige inderdaad in Aruba was, ondanks het feit dat het kind recentelijk naar Nederland was verhuisd. De rechter benadrukte het belang van het blokkaderecht en oordeelde dat de moeder onrechtmatig had gehandeld door de minderjarige zonder toestemming van de vader mee te nemen. De vader werd in het gelijk gesteld en de rechter gelastte de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Aruba, waarbij de vader naar Nederland zou afreizen om het kind op te halen. De moeder werd ook veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij de veroordeling niet nakwam. De rechter bepaalde verder dat het hoofdverblijf van de minderjarige voorlopig bij de vader zou blijven, totdat er een definitieve beslissing in de bodemprocedure zou zijn genomen.
Dit vonnis benadrukt de toepassing van het Haags Kinderbeschermingsverdrag en de rechten van ouders in het kader van de verzorging en opvoeding van minderjarigen, evenals de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen in dergelijke geschillen.