In deze zaak hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, waarin de aanvraag van appellante sub 1 voor een vergunning tot tijdelijk verblijf werd afgewezen. Appellanten hebben op 15 augustus 2019 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, omdat er geen beslissing was genomen op hun bezwaar. Het Gerecht heeft vastgesteld dat appellanten tijdig in beroep zijn gekomen en dat het bestuursorgaan geen verweerschrift heeft ingediend. Dit gaf het Gerecht de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen.
Het Gerecht overweegt dat het uitblijven van een beslissing op het bezwaar gelijkgesteld kan worden met een afwijzende beslissing. Aangezien deze beslissing niet gemotiveerd was, kon deze niet in stand blijven. Het Gerecht heeft ook vastgesteld dat appellante sub 2, die bezwaar had gemaakt tegen de beschikking, geen belanghebbende was, omdat zij niet namens appellante sub 1 handelde. Hierdoor had verweerder het bezwaar van appellante sub 2 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechter heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden fictieve afwijzende beslissing vernietigd, en bepaald dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing moet nemen op het bezwaar van appellante sub 1. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 300,-, en is het door appellanten gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hen terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 3 februari 2020.