Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
4.DE BEOORDELING
een recht van overpadheeft verworven. In het licht van haar stellingen (verzoekschrift, 8 en 14) begrijpt het Gerecht dat hiermee wordt bedoeld dat door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan. Dat impliceert dat [eiseres] stelt dat zij gedurende de verjaringstermijn bezitter is geweest van een erfdienstbaarheid (die inhield dat zij met de auto over de strook kon rijden naar het perceel P-1162). Dit strookt echter niet met de in het petitum onder 2 geformuleerde vordering tot een verbod tot het omverwerpen van de muur. Zonder toelichting, die niet is gegeven, is niet duidelijk waarom het door [eiseres] gepretendeerde recht van overpad mede inhoudt dat zij een scheidsmuur kon optrekken en dat [gedaagde] (als rechtsopvolger van Brodie) de instandhouding van die muur op haar eigen perceel moeten dulden. Dit onderdeel van de vordering kan daarmee haar grondslag niet vinden in het door [eiseres] gestelde recht van overpad. Kennelijk is [eiseres] van oordeel dat het door Brodie geschonken recht meer omvatte dan alleen een recht van overpad en dat het meebracht dat zij een exclusief (absoluut) gebruiksrecht heeft verkregen ten aanzien van de strook. Dat impliceert dat ofwel het eigendomsrecht ofwel het recht van erfpacht ten aanzien van de strook zou zijn geschonken en dat [eiseres] vanaf de schenking het bezit van de strook zelf dan wel het bezit van een daarop gevestigd erfpachtsrecht zou hebben uitgeoefend. De door [eiseres] naast elkaar (en dus niet primair en subsidiair) ingestelde vorderingen in het petitum onder 1 en onder 2 gaan daarmee ieder uit van een andere vorm van bezit die zou zijn uitgeoefend. Daarmee volgt uit de eigen stellingen van [eiseres] dat het door haar uitgeoefende bezit niet ondubbelzinnig is geweest (zie onder meer HR 10 okt 2008; ECLI:NL:HR:2008:BD7601). Daar komt bovendien nog bij dat [eiseres] zich in het verzoekschrift ook niet heeft uitgelaten over de vraag of zij het door haar gevorderde verbod tot verwijdering van de muur baseert op een door haar verkregen erfpachtsrecht dan wel op een door haar verkregen eigendomsrecht. Het gerecht begrijpt uit de processtukken en de producties dat Brodie net als [gedaagde] het recht van erfpacht ten aanzien van het perceel P-1161 had. Hij was dus slechts bevoegd om mee te werken aan het vestigen van een erfpachtsrecht op de strook ten behoeve van [eiseres], zodat het voor de hand ligt dat [eiseres] (die zelf ook een recht van erfpacht ten aanzien van haar perceel heeft) zich als bezitter van een recht van
erfpachtmet betrekking tot de strook heeft beschouwd. De gemachtigde heeft tijdens de comparitie echter gesteld dat [eiseres] door verjaring
eigenaaris geworden van de strook. Daarbij is niet toegelicht uit welke feiten en omstandigheden volgt dat [eiseres] zich, ook jegens het Land als de bloot-eigenaar van de grond, als eigenaar van de grond gedroeg. Ook gezien deze stellingname is het door haar gepretendeerde bezit niet ondubbelzinnig.