In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, ging het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Golden Property Management & Enterprises N.V., handelend onder de naam Platinum Property Management (hierna: Platinum), en een gedaagde huurder. De huurovereenkomst, gesloten op 23 februari 2018, betrof de huur van een woning in Aruba voor de periode van 24 maart 2018 tot en met 31 december 2018. Het geschil ontstond over de kosten van water en elektriciteit, die volgens de huurovereenkomst voor rekening van de huurder kwamen. Platinum vorderde betaling van openstaande rekeningen, terwijl de gedaagde huurder betwistte dat hij alle kosten had moeten betalen, en stelde dat er afspraken waren gemaakt over de hoogte van de kosten.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 11 september 2019 en een mondeling vonnis van 7 november 2019. Het Gerecht oordeelde dat de bewijsopdracht die aan de gedaagde was gegeven niet doorslaggevend was voor de beoordeling van het geschil. Het Gerecht concludeerde dat de gedaagde niet meer dan $ 200,00 per maand hoefde te betalen voor water en elektriciteit, op basis van de afspraken die met de manager van Platinum waren gemaakt. De vordering van Platinum om het volledige gemeten verbruik te betalen werd afgewezen, en Platinum werd veroordeeld in de kosten van de procedure.
In reconventie vorderde de gedaagde de opheffing van een beslag dat op zijn salaris was gelegd. Het Gerecht oordeelde dat het beslag van rechtswege verviel, nu de vordering in de hoofdzaak was afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 13 mei 2020 door rechter J.J. Verhoeven.