Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
4.DE BEOORDELING
ING/Bera; zie nadien voorts: HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT4790, NJ 2012/389 en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909, NJ 2012/390) onder meer overwogen dat als uitgangspunt geldt dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmacht-verlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. In zijn arrest van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:142;
Tamacht/ Hadenius) heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat dit risicobeginsel niet zo ver gaat dat voor toepassing hiervoor ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Uit het arrest ING/Bera volgt dat de rechter in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden dient vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.