ECLI:NL:OGEAA:2021:118

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AUA202003197
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullende rechtsbescherming en dwangsommen in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ambtenaar, aangeduid als eiseres, en het Land Aruba. Eiseres had verzocht om betaling van niet genoten vakantiedagen, maar het Land had geen tijdig besluit genomen op haar verzoek. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, dat het bezwaar gegrond verklaarde en het Land opdroeg om binnen drie maanden op het verzoek van eiseres te beslissen. Het Land heeft echter geen gevolg gegeven aan deze uitspraak.

Eiseres vorderde in kort geding dat het Gerecht het Land zou bevelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis te beslissen op haar verzoek, en dat het Land een dwangsom zou verbeuren van Afl. 500,- per dag bij niet-nakoming. Het Gerecht oordeelde dat het Land onrechtmatig handelde door geen gevolg te geven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. Het Gerecht bevestigde dat de burgerlijke rechter bevoegd is om in dergelijke gevallen aanvullende rechtsbescherming te bieden, inclusief het opleggen van dwangsommen.

Het Gerecht oordeelde dat er geen andere rechtsgang met voldoende waarborgen bestond voor eiseres en dat het ambtenarenrecht onvoldoende bescherming bood. Het vonnis concludeerde dat het Land binnen zes weken na betekening van het vonnis reëel moest beslissen op het verzoek van eiseres, met een dwangsom van Afl. 250,- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van Afl. 250.000,-. Tevens werd het Land veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op Afl. 2.168,64 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 10 maart 2021
Behorend bij K.G. nr. AUA202003197
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 10 december 2020;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 2 februari 2021.
1.2 [
eiseres] is samen met haar gemachtigde ter zitting verschenen. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiseres] was tot haar pensioen ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) in dienst van het Land.
2.3
Op 19 maart 2019 heeft [eiseres] het Land verzocht niet genoten vakantiedagen aan haar uit te betalen.
2.4
Op 20 april 2020 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba wegens het uitblijven van een beslissing op dat verzoek.
2.5
Bij uitspraak van 7 september 2020 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer GAZA nr. AUA202001071, heeft de ambtenarenrechter dat bezwaar gegrond verklaard en het Land opgedragen om binnen drie maanden alsnog op het verzoek van [eiseres] te beslissen (hierna: de GAZA-uitspraak). Aan die uitspraak is geen gevolg gegeven door of vanwege het Land.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
[eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. het Land beveelt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis te beslissen op het verzoek van [eiseres] overeenkomstig de GAZA-uitspraak;
b. bepaalt dat het Land ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 500,- per dag dat het Land voormeld bevel niet nakomt;
c. het Land veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2
Het Land heeft zich ter zake van de vorderingen van [eiseres] gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht, onder verwijzing naar het vonnis in kort geding van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 15 juni 2020, onder zaaknummer CUR20200510 (hierna: het vonnis).
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] gesteld dat het Land jegens haar onrechtmatig handelt omdat het geen gevolg heeft gegeven aan de GAZA-uitspraak door niet binnen drie maanden na die uitspraak reëel te beslissen op het bezwaar van [eiseres]. Verder heeft [eiseres] gesteld dat het ambtenarenrecht haar wat dit betreft geen of onvoldoende bescherming biedt, omdat aan het Land krachtens het ambtenarenrecht geen dwangsom kan worden opgelegd als dwangmiddel tot nakoming van de GAZA-uitspraak. Tot slot heeft [eiseres] gesteld dat artikel 96 van de La haar evenmin soelaas biedt, omdat op grond van die wettelijke bepaling aan haar geen schadevergoeding kan worden toegekend wegens het niet nakomen door het Land van de GAZA-uitspraak omdat zonder een reële beslissing op het bezwaar van [eiseres] niet vast staat dat zij als gewezen ambtenaar schade heeft geleden. In het licht van dit niet door het Land bestreden betoog van [eiseres] en in dat van de hiervoor onder rubriek 2 vermelde vaststaande feiten wordt met vooropstelling van de hierna vermelde jurisprudentie het volgende overwogen.
4.3
Het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (AR 73963/2015 - H 318/15, ECLI:NL:OGHACMB:2016:8; hierna: het vonnis) vermeldt onder meer het volgende:

2.8. Wanneer een administratieve rechter bevoegd is van een geschil kennis te nemen, doet zulks in het algemeen niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van artikel 99 van de Staatsregeling van Curaçao. Wel dient de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk te worden verklaard wanneer de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming biedt. Dit leidt tot het, uit een oogpunt van rechtsbescherming bevredigende en in een rechtsstaat passende, resultaat dat de burger een zo volledig mogelijke rechtsbescherming geniet, nu de burgerlijke rechter, anders dan in een stelsel van uitsluitende bevoegdheid van de administratieve rechter, aanvullende rechtsbescherming kan bieden. Dit stelsel van aanvullende rechtsbescherming dient ook te worden aanvaard voor de verhouding tussen de burgerlijke en de ambtenarenrechter, tenzij de RAR of enige andere wettelijke regeling zich daartegen verzet (vgl. HR 28 februari 1992, NJ 1992/687).
2.9.
Op grond van de RAR is het Gerecht in Ambtenarenzaken bevoegd om vast te stellen dat het betrokken administratieve orgaan niet tijdig heeft beslist op een door een ambtenaar ingediend verzoek en kan het een termijn stellen waarbinnen het orgaan dient te beslissen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft echter niet de bevoegdheid om op voorhand een consequentie te verbinden aan het alsnog achterwege blijven van een beslissing binnen de gestelde termijn. Artikel 96 van de RAR bepaalt dat de ambtenaar bij het Gerecht in Ambtenarenzaken bezwaar kan maken indien aan een veroordeling door dat Gerecht geen gevolg wordt gegeven en dat bij gegrondbevinding van het bezwaar het betrokken lichaam tot vergoeding van schade kan worden veroordeeld.
2.10.
Uit artikel 96 RAR kan niet worden afgeleid dat de wetgever niet alleen aan het Gerecht in Ambtenarenzaken maar ook aan de burgerlijke rechter de mogelijkheid heeft willen onthouden om in een situatie als de onderhavige aanvullende rechtsbescherming te verlenen door oplegging van een dwangsom. Ook de Memorie van Toelichting bij de RAR bevat geen concrete aanwijzingen voor die conclusie. Het andersluidende en niet nader toegelichte standpunt van het Land wordt verworpen.
2.11.Ook het standpunt van het Land dat artikel 96 RAR een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is, wordt verworpen. De mogelijkheid dat de ambtenarenrechter een verplichting tot vergoeding van schade kan opleggen, kan uit een oogpunt van rechtsbescherming niet op één lijn worden gesteld met het opleggen van een dwangsom. Door vergoeding van schade worden de nadelige financiële gevolgen van een verzuim gecompenseerd, maar dit kan niet gelijkgesteld worden met het doel dat het opleggen van de dwangsom beoogt, namelijk dat een onrechtmatige situatie niet ontstaat of voortduurt. De dwangsom is bedoeld en geschikt om een onrechtmatige toestand te voorkomen of daaraan een einde te maken, ongeacht de materiële merites van het verzoek waarop niet tijdig is beslist. Ook daarin onderscheidt de dwangsom zich van schadevergoeding, omdat voor dat laatste doorgaans alleen bij een toewijsbaar onderliggend verzoek aanleiding zal zijn (vergelijk overigens CRvB 11 april 1991, AB 1991, 469 voor de beoordeling van de ambtenarenrechter in een vergelijkbaar geval in Nederland).
2.12.Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de conclusie dat de burgerlijke rechter bevoegd is om in een situatie als de onderhavige een dwangsom op te leggen.”.
4.4
Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht gelden vorenstaande in het vonnis neergelegde overwegingen onverkort voor Aruba, omdat artikel 99 van de Staatsregeling van Curaçao soortgelijk is aan artikel VI.3 van de Staatsregeling van Aruba en artikel 96 RAR soortgelijk is aan artikel 96 La.
4.5
Uit het vonnis volgt dat de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Wat betreft de vraag of [eiseres] al dan niet ontvankelijk is in haar vorderingen wordt het volgende overwogen.
4.6
Naar het voorshandse oordeel handelt het Land zonder meer onrechtmatig jegens [eiseres] door geen gevolg te geven aan de GAZA-uitspraak. Tegen dat onrechtmatig handelen biedt het Arubaanse ambtenarenrecht net als dat van Curaçao geen of onvoldoende bescherming aan [eiseres]. Net als in Curaçao kunnen in Aruba dwangsommen tot nakoming van de GAZA-uitspraak krachtens het ambtenarenrecht immers niet worden opgelegd aan het Land. Gesteld noch is gebleken dat er te dezen enige andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bestaat die [eiseres] zou kunnen bewandelen. Met [eiseres] is het Gerecht voorshands van oordeel dat artikel 96 van de La haar evenmin soelaas biedt, omdat op grond van die wettelijke bepaling aan haar geen schadevergoeding kan worden toegekend wegens het niet nakomen door het Land van de GAZA-uitspraak, mede omdat zonder een reële beslissing op het bezwaar van [eiseres] niet vast staat dat zij als gewezen ambtenaar schade heeft geleden. Ook in dit verband wordt verwezen naar de hiervoor vermelde overwegingen in het vonnis. Dit alles brengt met zich dat [eiseres] door de burgerlijke rechter kan worden ontvangen in haar vorderingen.
4.7
Het antwoord op de vraag of door de burgerlijke rechter aan het Land bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen kunnen worden opgelegd ter nakoming van de GAZA-uitspraak is door het Hof bevestigend beantwoord bij het vonnis. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht bestaat er in Aruba geen wettelijke regeling die met zicht brengt dat hier te lande anders moet worden geoordeeld. Bij die stand van zaken valt in een bodemprocedure met grote mate van zekerheid te verwachten dat de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen. Dat betekent dat de thans door [eiseres] verzochte voorzieningen zullen worden gegeven als na te melden. Aan het Land zal de in het dictum tot uitdrukking komende termijn worden gegund om alsnog reëel op het verzoek van [eiseres] van 19 maart 2019 te beslissen alvorens hij dwangsommen verbeurt aan [eiseres].
4.8
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan het Land als eveneens na te melden.
4.9
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van het Land bij afwijzing van het door [eiseres] verzochte ten opzichte van de belangen van het [eiseres] bij haar toe te wijzen vorderingen.
4.1
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (Afl. 450,- + Afl. 218,64 =) Afl. 668,64 aan verschotten en Afl. 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
beveelt het Land om binnen zes (6) weken na betekening van dit vonnis aan het Land reëel te beslissen op het hiervoor onder 2.3 vermelde verzoek van [eiseres] zoals bevolen bij uitspraak van 7 september 2020 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba;
5.2
bepaalt dat het Land ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- per dag dat het Land voormeld bevel niet opvolgt; met dien verstande dat het Land te dezen maximaal Afl. 250.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.168,64;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.