ECLI:NL:OGEAA:2021:385

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AUA202100110 en AUA202100111
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing loonsubsidie en bedrijfsomzetbepaling in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft Wonders Bed & Breakfast N.V. beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur inzake de vastgestelde loonsubsidie. De Minister had op 28 en 29 december 2020 de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, waarbij de loonsubsidie voor de maanden mei en juni 2020 was vastgesteld op respectievelijk Afl. 3.555,89 en Afl. 0,00. Appellante stelde dat de berekening van de bedrijfsomzet niet correct was, omdat de Minister alleen rekening had gehouden met de aangiften BBO/BAZV/BAVP en niet met de aangiften van de toeristenheffing, die ook deel uitmaken van de bedrijfsomzet. Het gerecht heeft de zaak op 14 juni 2021 behandeld en op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan. Het gerecht oordeelde dat de Minister bij de bepaling van de bedrijfsomzet ook de aangiften van de toeristenheffing moest meenemen. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en de bestreden beslissingen op bezwaar werden vernietigd. De loonsubsidie voor mei en juni 2020 werd vastgesteld op de door appellante gevraagde bedragen van Afl. 6.650,66. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante.

Uitspraak

Uitspraak van 23 augustus 2021
Lar nrs. AUA202100110 en AUA202100111

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

WONDERS BED & BREAKFAST N.V.,

wonend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. R.J. Postma,
gericht tegen:

de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissingen op bezwaar van 28 december 2020 respectievelijk 29 december 2020 heeft verweerder de bezwaren van appellante van 10 december 2020 respectievelijk 15 december 2020 ten aanzien van de vastgestelde loonsubsidie, ongegrond verklaard.
Tegen beide beslissingen op bezwaar heeft appellante op 15 januari 2021 een beroepschrift ingediend (AUA202100110 en AUA202100111).
Verweerder heeft op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2021. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde en de directeur [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellante heeft op 9 mei 2020 een bedrag van Afl. 6.650,66 aan loonsubsidie verzocht voor de maand mei 2020 en op 7 juni 2020 hetzelfde bedrag voor de maand juni 2020.
1.2
Bij beschikkingen van 13 mei 2020 en 24 juni 2020 heeft verweerder besloten, ter bestrijding van de financiële crisis als gevolg van de COVID-19 pandemie, aan appellante overeenkomstig de verzoeken een voorschot loonsubsidie toe te kennen van Afl.6.650,66 voor de maanden mei en juni 2020.
1.3
Bij beschikking van 4 december 2020 heeft verweerder besloten om de loonsubsidie van de maand mei 2020 (definitief) vast te stellen op Afl. 3.555,89 en om het te veel uitbetaalde loonsubsidiebedrag van Afl. 3.049,77 van appellante terug te vorderen.
1.4
Bij beschikking van 10 december 2020 heeft verweerder besloten om de loonsubsidie van de maand juni 2020 (definitief) vast te stellen op Afl. 0,00 en om het te veel uitbetaalde loonsubsidiebedrag van Afl. 6.650,66 van appellante terug te vorderen.
1.5
Tegen de onder 1.3 genoemde beschikking heeft appellante op 10 december 2020 een bezwaarschrift ingediend.
1.6
Tegen de onder 1.4 genoemde beschikking heeft appellante op 15 december 2020 een bezwaarschrift ingediend.
1.7
Bij beslissing op bezwaar van 28 december 2020 heeft verweerder het onder 1.5 genoemde bezwaarschrift ongegrond verklaard. In de beslissing staat onder meer:
“Uw bezwaar is ongegrond verklaard daar de omzetdaling conform artikel 9 van de Ministeriele Beschikking van 13 mei 2020, met kenmerknummer 681/20, is bepaald, gebaseerd op uw aangiften van het BBO/BAZV/BAVP voor de maand mei van 2019 respectievelijk 2020.”
1.8
Bij beslissing op bezwaar van 29 december 2020 heeft verweerder het onder 1.6 genoemde bezwaarschrift ongegrond verklaard. In de beslissing staat onder meer:
“Uw bezwaar is ongegrond verklaard daar de omzetdaling conform artikel 9 van de Ministeriele Beschikking van 13 mei 2020, met kenmerknummer 681/20, is bepaald, gebaseerd op uw aangiften van het BBO/BAZV/BAVP voor de maand juni van 2019 respectievelijk 2020.”
De standpunten van partijen
2.1
Appellante kan zich niet vinden in de bestreden beslissing op bezwaar. Appellante stelt zich hierbij - kort samengevat - op het standpunt dat er in mei 2020 sprake is van een omzetverlies van 90,80% ten opzichte van mei 2019 en niet van 48,12% zoals verweerder dat heeft vastgesteld. In de maand juni 2020 is in de ogen van appelante sprake van een omzetverlies van 78,68% ten opzichte van juni 2019 en niet van 0%, zoals verweerder stelt. De omzetderving dient te worden bepaald door de totale bedrijfsomzet van mei respectievelijk juni 2019 te vergelijken met de totale bedrijfsomzet van mei respectievelijk juni 2020. Verweerder heeft zich uitsluitend gebaseerd op aangiften BBO/BAZV/BAVP. Het grootste deel van de bedrijfsomzet is echter niet aangegeven in voormelde aangiften omdat het voor die heffingen vrijgestelde omzet is. Het betreft de omzet die opgenomen is in de aangiften toeristenheffing. Die omzet behoort ook tot de bedrijfsomzet.
2.2
Verweerder stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de omzetdaling conform de ministeriele beschikking van 13 mei 2020 is gebaseerd op de aangiften BBO/BAZV/BAVP voor de maand mei respectievelijk juni 2019 ten opzichte van mei 2020 respectievelijk juni 2020. Daarin is niet opgenomen de omzet die is aangegeven in de toeristenheffing en die omzet is daarom niet aan te merken als bedrijfsomzet in de zin van de ministeriele beschikking van 13 mei 2020, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
3.1
Bij Ministeriële Beschikking van verweerder van 13 mei 2020 nummer 681/20 (hierna de Loonsubsidiebeschikking) is de loonsubsidie ingevoerd. In de Loonsubsidiebeschikking is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“HEEFT BESLOTEN:
1. Aan een werkgever die door de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen is geraakt en die een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht, een loonsubsidie toe te kennen voor de gedeeltelijke dekking van ten hoogste 60% van de loonsom van zijn werknemers, indien wordt voldaan aan de onder punt 6 gestelde voorwaarden en verplichtingen, met uitzondering van de als bijlage 1 bij deze ministeriele beschikking gevoegde lijst van bedrijfsgroepen.
2. Onder bedrijfsomzet wordt verstaan de bedrijfsomzet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006 no. 83).
(…)
6. De volgende voorwaarden en verplichtingen zijn van toepassing voor de toekenning van loonsubsidie:
(…)
k. de werkgever voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen voortvloeiende uit:
1º. de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (AB 1990 no. GT 33);
2º. de Landsverordening algemene weduwe- en wezenverzekering (AB 1996 no. GT 30);
3º. de Landsverordening ziekteverzekering (AB 1993 no. GT 24);
4º. de Landsverordening ongevallenverzekering (AB 1996 no. GT 26);
5º. de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (AB 1992 no. 18);
6º. de Landsverordening loonbelasting (AB 1991 no. GT 63);
7º. de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006 no. 83);
8º. de Landsverordening bestemmingsheffing AZV (AB 2014 no. 59);
waarbij de werkgever de aangifte en afdracht van de hierboven genoemde belastingen en premies volksverzekeringen binnen 15 dagen na afloop van het tijdvak waarin de toekenning van de loonsubsidie heeft plaatsgevonden afdraagt;
(…)”.
3.2
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (Lbb) wordt onder bedrijfsomzet verstaan: het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht.
3.3
Ingevolge artikel 12, eerste lid onder a, van de Lbb, wordt vrijstelling van belasting verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer heeft doen blijken dat het is gerealiseerd door de verhuur van hotelkamers en appartementen, voor zover over de opbrengst daarvan logeerbelasting [1] is verschuldigd op grond van de Landsverordening logeerbelasting (AB 1989 GT 40).
De beoordeling
4.1
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder de bedrijfsomzet op goede gronden heeft berekend op grond van de aangifte BBO/BAZV/BAVP 2019 in vergelijking met die van 2020.
4.2
Verweerder heeft in de Loonsubsidieregeling, onder punt 2, voor de bepaling van de bedrijfsomzet aansluiting gezocht bij artikel 1, eerste lid, van de Lbb (zie 3.1). Ingevolge voormeld artikel wordt onder bedrijfsomzet het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht, verstaan. Hiertoe behoort naar het oordeel van het gerecht ook de vrijgestelde omzet. Dit blijkt temeer uit artikel 12, eerste lid en onder a, van de Lbb, waarin staat dat voor een gedeelte van de bedrijfsomzet vrijstelling wordt verleend. Dit betekent dat verweerder bij de bepaling van de bedrijfsomzet niet alleen mocht uitgaan van de aangifte BBO/BAZV/BAVP 2019 in vergelijking met die van 2020 maar ook de aangifte van de toeristenheffing moet meenemen bij de bepaling van de bedrijfsomzet. Anders dan verweerder betoogt, bepaalt artikel 6, sub k, van de Loonsubsidiebeschikking niet dat de in de toeristenheffing begrepen omzet buiten beschouwing blijft. Voormeld artikel bepaalt slechts dat de werkgever aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen voortvloeiende uit genoemde Landsverordeningen (zie 3.1) wil hij in aanmerking komen voor loonsubsidie. Voor zover verweerder heeft willen stellen dat appelante niet aan de wettelijke verplichtingen inzake de Landsverordening BBO/BAZV/BAVP heeft voldaan omdat de vrijgestelde omzet niet in de aangiften lbb is opgenomen verwerpt het gerecht dit standpunt. Appelante heeft immers volledig de belaste omzet aangegeven en betaald.
4.3
Het beroep is gegrond. Het gerecht zal de bestreden beslissingen op bezwaar van 28 december 2020 en 29 december 2020 vernietigen. Partijen hebben voor dat geval ter zitting ondubbelzinnig verklaard dat de loonsubsidie gesteld kan worden op de door appelante in haar verzoeken gevraagde bedragen (zie 1.1) Het gerecht ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 47, vierde lid, van de Lar op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
5. Er is sprake van samenhangende zaken. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
in zaaknummer AUA202100110:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 28 december 2020;
vernietigt de beschikking van 4 december 2020;
bepaalt dat het loonsubsidiebedrag voor de maand mei 2020 wordt vastgesteld op Afl.6.650,66;
gelast verweerder om het door appellante gestorte griffierecht ad Afl. 25,- terug te betalen;
in zaaknummer AUA202100111:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 29 december 2020;
vernietigt de beschikking van 10 december 2020;
bepaalt dat het loonsubsidiebedrag voor de maand juni 2020 wordt vastgesteld op Afl.6.650,66;
gelast verweerder om het door appellante gestorte griffierecht ad Afl. 25,- terug te betalen;
in zaaknummers AUA202100110 en AUA202100111:
veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.

Voetnoten

1.De logeerbelasting is per 1 januari 2011 vervangen door de toeristenheffing.