ECLI:NL:OGEAA:2021:450

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AUA201904485
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de vorderingen van de vakbond SADA tegen het Land Aruba met betrekking tot het convenant van 21 juli 2017

In deze zaak heeft de vakbond SADA, die de belangen van douaneambtenaren vertegenwoordigt, het Land Aruba aangeklaagd wegens vermeende tekortkomingen in de nakoming van een convenant dat op 21 juli 2017 is gesloten. SADA vorderde onder andere dat het Land zou worden verplicht om de afspraken uit het convenant na te komen en om een dwangsom te betalen voor elke dag dat het Land in gebreke bleef. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de ontvankelijkheid van SADA in haar vorderingen beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat SADA niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstond bij de bestuursrechter. Het Gerecht stelde vast dat de vorderingen van SADA, die waren gebaseerd op een (gestelde) wanprestatie van het Land, niet ter bescherming van de civielrechtelijke belangen van SADA zelf waren, maar ter bescherming van de belangen van de individuele leden van SADA. Aangezien de bestuursrechter de bevoegdheid heeft om de individuele bezoldigingsbesluiten te toetsen aan hogere regels en beginselen, was het niet mogelijk voor SADA om haar vorderingen bij de civiele rechter in te dienen. Het Gerecht verklaarde SADA niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Vonnis van 16 juni 2021
Behorend bij AR nr. AUA201904485
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de vereniging
SINDICATO ADUANERO DI ARUBA,
gevestigd in Aruba,
eiseres, hierna te noemen: SADA,
gemachtigden: voorheen de advocaat mr. E.E. Rosenstand, thans de advocaten mr. G. de Hoogd en mr. D.L. Emerencia,
tegen:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde, hierna te noemen: het Land,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia, mr. C.L. Geerman en mr. M.P. Jansen (allen DWJZ),

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek, tevens akte wijziging van eis, met producties;
- de pleitnota’s van partijen;
- de pleidooizitting gehouden op 25 maart 2021, waarbij zijn verschenen SADA, vertegenwoordigd door mr. De Hoogd voornoemd, en het Land, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
SADA is een vakbond voor douaneambtenaren. Haar leden zijn allen ambtenaar in de zin van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
2.2
Tot 1 januari 2013 was de Departamento di Aduana Aruba (DAA) onderdeel van de Servicio di Impuesto y Aduana (SIAD).
2.3
Bij onderscheiden Landsbesluiten van 27 december 2012 is de SIAD met ingang van 1 januari 2013 opgeheven, onderscheidenlijk de DAA met ingang van 1 januari 2013 ingesteld.
2.4
Op 22 december 2016 hebben SADA en de minister van Financiën en Overheidsorganisatie een convenant ondertekend waarin partijen onder meer zijn overeengekomen dat een werkgroep herziening functieomschrijving en inschaling douaneambtenaren wordt ingesteld, die uiterlijk 16 januari 2017 met haar werkzaamheden aanvangt, uiterlijk 1 mei 2017 een concept functieomschrijving en inschaling voor de DAA formuleert en aanbiedt aan de Minister, en dat de definitieve versie uiterlijk 1 juli 2017 wordt behandeld en goedgekeurd in de Ministerraad.
2.5
Op 21 juli 2017 hebben de minister van Financiën en Overheidsorganisatie, de DAA, de SADA en de Landsbemiddelaar een convenant ondertekend omtrent het salaris- en functiehuis van de douaneambtenaren (hierna: het convenant). Daarin staat, voor zover van belang:

(…)
OVERWEGENDE:
- dat voornoemde werkgroep een nieuw functiehuis heeft voorgesteld voor de douanerangen van DAA (bijlage 1);
- dat voornoemde werkgroep eveneens een separaat salarishuis heeft voorgesteld voor de douanerangen van DAA (bijlage 2);
ZIJN OVEREENGEKOMEN DAT:
- voornoemd functiehuis per 1 januari 2018 zal worden ingevoerd;
- voornoemd salarishuis per 1 januari 2018 zal worden ingevoerd;
- in aanloop naar voornoemd salarishuis de ambtenaren van DAA per 1 juli 2017 een periodiek krijgen toegekend;
- per 1 januari 2018 de inpassing in voornoemd salarishuis kan geschieden volgens bijlage 2;
(…)
- de werkgroep hiermee haar taakstelling volledig heeft volbracht;
- de minister op 7 juli 2017 de instemming heeft verkregen van de ministerraad voor het vorenstaande mede op basis van advies DRH;
- hierna het vorenstaande zal worden geformaliseerd middels een LBham
(…)“.
2.5
Op 23 januari 2020 heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgekondigd het ‘Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 20 januari 2020 tot wijziging van het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren en de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (AB 2020 no. 15)’ (hierna: het Lbham). Het Lbham strekt tot uitvoering van het convenant. In bijlage A van het Lbham is een gewijzigd functiehuis opgenomen. In bijlage B van het Lbham zijn de bezoldigingsschalen voor de douaneambtenaren opgenomen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
SADA vordert, na wijziging van eis, dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het Land beveelt de overeenkomst c.q. het convenant van 21 juli 2017 uiterlijk twee maanden na het hierbij te wijzen vonnis naar behoren na te (doen) komen;
2.
primair:
de Lbham, althans bijlage B daarvan, terstond na het hierbij te wijzen vonnis buiten werking c.q. buiten toepassing te verklaren, althans het Land daartoe te veroordelen;
subdisidiair:
het Land terstond na het hierbij te wijzen vonnis te verbieden de Lbham of onderdelen daarvan, meer bijzonder de artikelen IV. A (aanhef: waar “Douaneschaal 7” staat) en IV. B (aanhef: waar “Douaneschaal 8” staat) en/of bijlage B. jegens SADA toe te passen c.s. te handhaven.
3. het Land te veroordelen en te bevelen om onverwijld na de betekening van het in deze te wijzen vonnis maandelijks aan de leden van SADA een salaris en een verhoging uit te betalen als ware het Convenant van 21 juli 2017 in werking getreden en van kracht geworden, zulks ten titel van voormeld;
4. het Land te veroordelen om aan SADA een dwangsom te betalen van Afl. 25.000,- per dag of dagdeel dat zij niet aan dein 1 en/of 2 (onder subsidiair) en/of 3 uit te spreken hoofdveroordelingen voldoet;
5. ( meer) subsidiair ten opzichte van het gevorderde onder 1 t/m 4: enige andere beslissing te nemen die U. E.G.A. vermeent te behoren;
6. het Land te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2
Aan de vordering legt SADA ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst geldt en dat het Land te kort is geschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voor hem voortvloeiende verplichtingen en dat het Land met de Lbham onrechtmatige wetgeving tot stand heeft gebracht.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer, dat hierna zo nodig aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Land heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat SADA nietontvankelijk is in haar vorderingen, omdat hiervoor een bijzondere rechtsgang bij een andere rechter openstaat of heeft opengestaan. Dit verweer slaagt. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
4.2
Bij vonnis in kort geding van 9 december 2020, KG nr. AUA202002583, als productie overgelegd en om die reden deel uitmakend van het dossier in deze zaak, heeft het Gerecht SADA niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. In die procedure vorderde SADA, voor zover van belang, het volgende:
“- primair de LBham, althans bijlage B daarvan, hangende de lopende bodemprocedure onder kenmerk AR AUA201904485 buiten werking stelt of buiten toepassing verklaart of opschort, althans het Land daartoe te veroordeelt;
- subsidiair het Land hangende de lopende bodemprocedure onder kenmerk AR AUA201904485 verbiedt de LBham of onderdelen daarvan, meer bijzonder de artt. IV. A (aanhef: waar “Douaneschaal 7” staat) en IV.B (aanhef: waar “Douaneschaal 8” staat) van bijlage A en/of (voorts) bijlage B jegens eiseres toe te passen c.s. te handhaven;
- het Land hangende de lopende bodemprocedure onder kenmerk AR AUA201904485 veroordeelt en beveelt om onverwijld na de betekening van het in deze te wijzen vonnis bij wijze van voorschot maandelijks aan de leden van Sada een salaris en een verhoging uit te betalen als ware het convenant van 21 juli 2017 in werking getreden en van kracht geworden, zulks ten titel van voormeld.”
4.3
Het Gerecht heeft aan zijn beslissing in het vonnis van 9 december 2020, voor zover van belang, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“4.3 Ter beantwoording ligt dus allereerst de vraag voor of het onderhavig geschil aan de civiele rechter kan worden voorgelegd. Daarbij staat voorop dat het vaste rechtspraak is dat een eiser in zijn vordering bij de burgerlijk rechter niet kan worden ontvangen, indien er een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat.
4.4
Tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, zoals de in dit geding bestreden LBham, staat op grond van artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) geen bezwaar en beroep open bij de bestuursrechter. De bestuursrechter heeft echter wel de mogelijkheid om een algemeen verbindend voorschrift te toetsen aan zowel regels van hogere orde als aan algemene rechtsbeginselen (zie omtrent dit laatste onder meer uitdrukkelijk Gemeenschappelijk Hof van Justitie 21 oktober 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:197) indien dit algemeen verbindend voorschrift ten grondslag is gelegd aan een besluit waartegen bij hem beroep openstaat (de zogeheten exceptieve toetsing). Dit brengt mee dat een belanghebbende in de bestuursrechtelijke rechtsgang voldoende rechtsbescherming geniet als het betreffende voorschrift eerst tot toepassing komt door een individuele beschikking, welke voor bezwaar en beroep vatbaar is en als de belanghebbende aldus via bezwaar en beroep tegen het ten aanzien van hem/haar genomen besluit de rechtsgeldigheid van het betreffende voorschrift door de bestuursrechter kan laten toetsen (vgl. HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296,
Staat/Privacy First, rov. 3.3.3.).
4.5
Op dit punt bestaat overigens een verschil met het geval dat de belanghebbende de werking van het betrokken voorschrift rechtstreeks ondervindt. In dat geval is de belanghebbende in een vordering bij de burgerlijke rechter, die erop gericht is een oordeel over de verbindendheid of de rechtmatigheid van het voorschrift te verkrijgen, in beginsel wel ontvankelijk, ook indien de mogelijkheid bestaat om een beslissing van de bestuursrechter te verkrijgen door een voor beroep vatbaar besluit uit te lokken (vgl. HR 11 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2169, NJ 1997/165,
Leenders/Ubbergen; HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049).
4.6
In onderhavige zaak stelt Sada, als partij bij een met het Land gesloten convenant, vorderingen in tegen het Land, welke vorderingen zijn gebaseerd op een (door Sada gestelde) toerekenbare tekortkoming in de nakoming (wanprestatie) van de verplichtingen uit het convenant. In dat opzicht is de vordering dus gegrond op een (gestelde) schending van een verplichting uit het civiele recht. Tegen deze door Sada gestelde wanprestatie van het Land staat als zodanig geen beroep open bij de bestuursrechter. Dat brengt mee dat Sada in beginsel ontvankelijk is in een door haar bij de civiele rechter ingestelde vordering die is gegrond op een door het Land jegens Sada gepleegde wanprestatie dan wel onrechtmatige daad ten aanzien van de nakoming van het convenant.
4.7
Echter, de in onderhavige zaak door Sada (op grond van de gestelde wanprestatie dan wel onrechtmatige daad) ingestelde vorderingen zijn - gezien hun inhoud - niet ingesteld ter bescherming van de civielrechtelijk belangen van Sada of ter bescherming van belangen van Sada die rechtstreeks door de LBham zouden worden getroffen. Zij strekken daarentegen ter bescherming van de individuele belangen van de bij haar aangesloten leden, te weten: de bezoldigingsaanspraken die de leden aan de, in verband met de uitvoering van het convenant, ingevoerde LBham kunnen ontlenen. Waar het deze belangen betreft, is de rechtsbescherming van de individuele belanghebbenden opgedragen aan de bestuursrechter. Deze heeft de bevoegdheid, waar het de vaststelling van de bezoldiging van iedere individuele ambtenaar op grond van het LBham betreft, het individuele bezoldigingsbesluit te toetsen aan regels van hogere orde alsmede aan de algemene rechtsbeginselen. In het kader van de toetsing aan laatstgenoemde beginselen is ook toetsing mogelijk aan het vertrouwensbeginsel, zodat in dat verband eveneens kan worden beoordeeld of het Land bij de vaststelling van het LBham heeft gehandeld in strijd met de afspraken die in het convenant zijn neergelegd en zo ja, of zij daartoe bevoegd was. Dit brengt mee dat de individuele ambtenaren niet-ontvankelijk zouden zijn, indien zij de onderhavige vorderingen in een kort geding voor de civiele rechter hadden gebracht.
4.8
De vordering van Sada houdt feitelijk in dat zij als vakbond opkomt voor de gebundelde belangen van haar individuele leden. Met het oog op een behoorlijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter kan in gevallen waarin de rechtsbescherming van individuele belanghebbenden is opgedragen aan de bestuursrechter, de enkele bundeling van hun belangen door een rechtspersoon niet ertoe leiden dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314, NJ 2012/241,
Staat/Vreemdelingen-organisaties). Een belangenorganisatie is onder meer wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter indien zij opkomt voor belangen van personen die terzake geen rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij opkomt voor een eigen belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter (zie arrest
Staat/Vreemdelingen-organisaties, alsmede HR 3 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7808, NJ 2006/28,
Staat/VAJN en NJCM). Dat laatste doet zich, zoals onder meer volgt uit hetgeen hiervoor in nummer 4.7 is overwogen, in casu niet voor.
4.9
De slotsom van het voorgaande is dat aan de leden van Sada een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat ter bescherming van de belangen waarvoor Sada in dit kort geding opkomt en dat om die reden Sada niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.”
4.4
De vorderingen van SADA in deze procedure zijn – met uitzondering van de onder 1. gevorderde nakoming – gelijkluidend aan die in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van het Gerecht van 9 december 2020. Evenmin verschillen de stellingen ter zake van partijen over en weer van de door hen ingenomen stellingen in het kader van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 9 december 2020. Voorts onderschrijft het Gerecht de in het vonnis van 9 december 2020 ter zake gegeven overwegingen. Gelet op al het voorgaande, ziet het Gerecht aanleiding aan te sluiten bij deze overwegingen en ze tot de zijne te maken. Dat leidt ertoe dat SADA – met uitzondering van de onder 1. gevorderde nakoming – in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daarbij neemt het Gerecht mede in aanmerking dat hieraan niet afdoet het bij pleidooi door SADA gevoerde betoog dat de landsbesluiten waarbij de rechtspositie van de leden van SADA conform het Lbham wordt vastgelegd nog niet zijn geslagen, nu ingevolge de Landsverordening ambtenarenrechtspraak ook is voorzien in rechtsmiddelen tegen weigeringen om te beschikken of te handelen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig.
4.5
SADA heeft in deze procedure nog gesteld dat zij bij de onder 1. vermelde vordering tot nakoming van het convenant een eigen belang heeft. Dat belang is erin gelegen dat haar leden het verdragsrechtelijk recht hebben om zich in een vakbond te organiseren en de vakbond namens hen in rechte – waaronder civielrechtelijk – te laten optreden. Als vakbond met de overheid onderhandelen wordt zinloos, indien gesloten convenanten niet in rechte kunnen worden afgedwongen, aldus SADA. Het Land betwist dat SADA ter zake een eigen belang heeft.
4.6
Ten aanzien van het eigen belang, zoals bedoeld in de hiervoor onder 4.3 vermelde rechtspraak van de Hoge Raad, heeft volgens vaste rechtspraak het volgende te gelden. Wil sprake zijn van een eigen belang, dan moet het gaan om een belang dat zelfstandig wordt beschermd door de norm(en) waarop de vordering van de belangenorganisatie is gebaseerd en dus niet om een belang dat enkel voortvloeit uit het opkomen voor de gebundelde belangen, en dat uitsluitend van die belangen is afgeleid. Anders zou een belangenorganisatie vrijwel steeds bij de burgerlijke rechter ontvankelijk zijn in een vordering als de onderhavige, nu zij vrijwel steeds zal kunnen wijzen op een dergelijk afgeleid belang, wat zou leiden tot een doorkruising van de behoorlijke taakverdeling tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296).
4.7
Naar het oordeel van het Gerecht heeft SADA ter zake een afgeleid belang. De vordering van SADA tot nakoming van het convenant strekt uiteindelijk eveneens tot bescherming van de bezoldigingsaanspraken die haar leden aan de ter uitvoering van dat convenant gegeven regelgeving kunnen ontlenen. Aldus zijn het primair de leden van SADA die van het niet dan wel niet volledig nakomen van het convenant nadeel ondervinden en heeft SADA hoogstens een afgeleid belang, geen concreet eigen belang. In lijn hiermee kan ook het betoog van SADA dat als gevolg van het Lbham, waarmee volgens haar het Land het convenant niet dan wel niet volledig heeft nagekomen, haar onderhandelingspositie wordt geschaad, niet slagen. Het voeren van onderhandelingen ten behoeve van en daarmee in het belang van zijn leden vormt juist een van de kernactiviteiten van een vakbond, die beoogt op te komen voor de gebundelde belangen van zijn leden. In het licht hiervan is de stelling van SADA dat haar toekomstige onderhandelingspositie wordt aangetast te weinig concreet omschreven om daaruit het bestaan van een voldoende specifiek eigen belang af te leiden dat de toegang tot de burgerlijke rechter rechtvaardigt. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, aan het convenant ook in individuele gevallen betekenis toekomt, nu de ambtenarenrechter de bevoegdheid toekomt om de individuele bezoldigingsbesluiten te toetsen aan algemene rechtsbeginselen, waaronder het vertrouwensbeginsel.
4.8
Nu ook het bestaan van een eigen belang van SADA ter zake van de gevorderde nakoming niet kan worden aangenomen, dient zij ook in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9
SADA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van het Land worden begroot op nihil, nu de procesgemachtigden van het Land in dienst zijn van het Land.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart SADA niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2
veroordeelt SADA in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 16 juni 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: A.R. nr. AUA201904485
Inhoudsindicatie: ontvankelijkheid
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth
Bijzondere kenmerken: