ECLI:NL:OGEAA:2021:488

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202001294
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van volksgezondheid en infectieziekten

In deze zaak heeft appellant, een Chileense burger, op 16 april 2019 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba. Na het indienen van de aanvraag heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, verweerder in deze procedure, op 14 september 2020 de aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een negatief advies van de Dienst Besmettelijke Ziekten (DBZ) van de Dienst Volksgezondheid (DVG), dat voortkwam uit een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellant lijdt aan een hiv-infectie. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag en heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

De zaak is behandeld op zittingen op 8 maart 2021 en 21 juni 2021. Tijdens de zittingen is appellant verschenen met zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was op de eerste zitting. De rechter heeft het onderzoek heropend en de zaak verder behandeld. In de uitspraak van 20 september 2021 heeft het gerecht geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat de wetgeving ten tijde van de aanvraag geen hiv-infectie als een besmettelijke ziekte beschouwde. Het gerecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de vergunning in strijd was met het geldende rechtsregime op het moment van de aanvraag.

Het gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die zijn begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris, en is het griffierecht van Afl. 25,- aan appellant terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 20 september 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 20 september 2021
AUA202001294 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

verblijvend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N. Sneek (Dimas).

PROCESVERLOOP

Op 16 april 2019 heeft appellant een (eerste) aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
Tegen het uitblijven van een beschikking op zijn aanvraag heeft appellant op 25 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 25 mei 2020 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Op 15 september 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen, ondanks daar behoorlijk toe te zijn opgeroepen.
Na sluiting van het onderzoek, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
De zaak is verder behandeld ter zitting van 21 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid.
Ingevolge het vierde lid, worden, voor zover hier van belang, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voorschriften gesteld, waaraan met het oog op de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, moet zijn voldaan, alvorens aan een appellant een vergunning kan worden verleend.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu kan door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.3
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Toelatingsbesluit wordt geen vergunning verleend aan degene, ten aanzien van wie niet is gebleken, dat hij niet lijdt aan een infectieziekte als bedoeld in de Landsverordening infectieziekten; de Minister stelt regels ten aanzien van de wijze waarop zulks moet worden aangetoond.
1.4
Ingevolge artikel 1.1, tweede lid, van de Landsverordening infectieziekten (hierna: de Liz) wordt onder Groep C, onder andere als infectieziekte aangemerkt:
HIV-infectie/AIDS (Humaan immunodeficiëntie virus).
De Liz is met ingang van 17 maart 2020 in werking getreden.
Feiten
2.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1981 te Chili en van Chileense nationaliteit, heeft op 16 april 2019 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.2
Op 27 augustus 2019 heeft verweerder aan appellant voorlopige toelating tot Aruba (VTA) verleend.
2.3
Appellant heeft na binnenkomst in Aruba een medisch onderzoek ondergaan.
2.4
Op basis van de resultaten van het medisch onderzoek heeft de Dienst Besmettelijke Ziekten (DBZ) van de Dienst Volksgezondheid (DVG) aan verweerder een negatief advies uitgebracht met betrekking tot de beslissing op de aanvraag van appellant.
Beoordeling
3.1
Bij beschikking van 14 september 2020, waarvan een afschrift bij het verweerschrift is overgelegd, heeft verweerder de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning van appellant van 16 april 2019 alsnog afgewezen. Desgevraagd heeft appellant ter zitting te kennen gegeven tegen die beschikking geen rechtsmiddelen te hebben aangewend. Onder deze omstandigheden behoudt appellant procesbelang bij het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar. Het gerecht zal dat beroep beoordelen aan de hand van de tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar gedurende de procedure aangevoerde inhoudelijke gronden (zie GHvJ 20 november 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:33).
3.2
Bij de beschikking van 14 september 2020 heeft verweerder de aanvraag van appellant om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid wordt gerekend te behoren, (artikel 9, eerste lid, aanhef en ander a, van de Ltu). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de DBZ van de DVG naar aanleiding van een medisch onderzoek van appellant een negatief advies heeft gegeven. Desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat de DVG slechts positief of negatief adviseert, zonder daarbij te kennen te geven op basis van welke medische gegevens dat advies tot stand is gekomen. Naar aanleiding van de verklaring van appellant ter zitting dat bij hem een hivinfectie is vastgesteld, heeft verweerder bevestigd dat de afwijzing gegrond is op het feit dat appellant lijdt aan een hiv-infectie.
3.3
Appellant betoogt dat verweerder bij het geven van de afwijzing ten onrechte de Liz, zoals deze ten tijde van die de afwijzing gold, heeft toegepast. Daartoe voert hij aan dat op grond van de ten tijde van de aanvraag geldende Landsverordening besmettelijke ziekten een hiv-infectie niet als een infectieziekte gold.
3.4
Dit betoog slaagt. De aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning en het met een afwijzing daarvan gelijk te stellen uitblijven van een beslissing daarop dateren van voor de inwerkingtreding van de Liz op 17 maart 2020. Op grond van het ten tijde van de aanvraag en de fictieve afwijzing daarop geldende rechtsregime gold een hiv-infectie niet als een besmettelijke ziekte, op grond waarvan verweerder een vergunning tot tijdelijk verblijf diende te weigeren (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 12 oktober 2020, in zaak nr. AUA201904152). Op grond van het met ingang van 17 maart 2020 gewijzigde rechtsregime heeft appellant, als hiv-geïnfecteerde, evenwel geen aanspraak op verlening van een verblijfsvergunning, zoals door hem verzocht, zodat dit rechtsregime voor hem ongunstiger is dan het voordien geldende rechtsregime. Voorts heeft verweerder ter zitting bevestigd dat zich geen overige afwijzingsgronden voordoen. Dat leidt het gerecht ook af uit de omstandigheid dat verweerder aan appellant een VTA heeft verleend. Onder deze omstandigheden, te weten dat appellant ten tijde van de aanvraag zonder meer aanspraak had op het verzochte, had bij het geven van een beschikking op de aanvraag het recht moeten worden toegepast, zoals dat gold ten tijde van die aanvraag (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 10 mei 2004, ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3219).
3.5
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond is. De fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellant dient te worden vernietigd. Verweerder dient binnen een hierna te stellen termijn opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
3.6
Verweerder dient op na te melden wijze veroordeeld te worden in de proceskosten.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellant;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris;
  • gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.