ECLI:NL:OGEAA:2021:98

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
563 van 2020 en 65 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling; veroordeling voor verboden vuurwapen bezit

In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat het Gerecht, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman, oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De verdachte had op 5 september 2020 een vuurwapen op de aangever gericht en geschoten, maar het Gerecht kon niet vaststellen of dit opzettelijk was gebeurd of dat het wapen per ongeluk was afgegaan tijdens een worsteling. De wisselende verklaringen van de aangever en de verdachte leidden tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde met zich meebrengt. Het Gerecht legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummers: P-2020/08117/P-2019/01553 en P-2019/00002 (Tul)
Zaaknummers: 563 van 2020 en 65 van 2021
Uitspraak: 17 maart 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats],
[woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft middels een directe beeld- en geluidsverbinding met het Korrektie Instituut Aruba plaatsgevonden op 26 februari 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. T.M. Rethmeier, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair zal worden vrijgesproken en dat het Gerecht het onder 1 meer subsidiair (poging zware mishandeling) en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
- de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel;
- de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummers P-2019/01553 en P-2019/00002.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1. dat hij op of omstreeks 5 september 2020 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto en/of een hoeveelheid geld, althans een of meer goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond dat hij, verdachte,
een vuurwapen op het lichaam van die [aangever] heeft gericht en vervolgens en schot in de buik, althans het lichaam, van [aangever] heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 5 september 2020 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] met een vuurwapen in de buik, althans het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 5 september 2020 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] met een vuurwapen in de buik, althans het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 5 september 2020 in Aruba, [aangever]
heeft mishandeld met een wapen, te weten een vuurwapen zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening, door die [aangever] met bedoeld wapen in de buik, althans het lichaam, te schieten;
2. dat hij op of omstreeks 5 september 2020 in Aruba, een pistool of revolver en/of
een (of meer) scherpe patro(o)n(en), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1
Poging diefstal met geweld/bedreiging met geweld en poging doodslag
Het Gerecht is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Poging zware mishandeling en mishandeling met een wapen
Anders dan de officier van justitie is het Gerecht ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 meer en meest subsidiair ten laste gelegde. Ter toelichting dient het volgende.
Feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Op 5 september 2020 was de verdachte de aangever achterna gereden omdat de aangever hem geld schuldig was. De aangever stopte op een gegeven moment zijn auto en ging met de getuige [getuige 1] praten. Die getuige stond buiten aan de passagierszijde van zijn auto. De verdachte stopte zijn auto en liep naar de auto van de aangever toe. De getuige [getuige 1] zag dat hij een vuurwapen bij zich had en liep weg. De verdachte deed het portier aan de passagierszijde open, maar de aangever deed het portier meteen weer dicht. De verdachte maakte weer het portier open en plaatste zijn voet in de portieropening zodat de aangever het portier niet kon dichtmaken. Het lukte de verdachte om in de auto te gaan zitten. De verdachte en de aangever hebben in de auto met elkaar geworsteld. Het vuurwapen dat de verdachte bij zich had is op een gegeven moment afgegaan en de aangever werd in zijn onderbuik geraakt.
De verdachte heeft bij de politie - samengevat - het volgende verklaard:
Toen ik in de auto van [bijnaam aangever] (Opmerking Gerecht: bedoeld wordt de aangever) zat reed hij met hoge snelheid weg en begon mij met zijn hand in mijn gezicht te slaan. Hij botste tegen een erfmuur. Door de aanrijding viel de revolver die ik tussen mijn broeksband had op de vloer van de auto. Ik pakte het vuurwapen, maar toen [bijnaam aangever] dat zag greep hij het vast en er ontstond een worsteling voor het vuurwapen. Tijdens deze worsteling ging het vuurwapen per ongeluk af. [bijnaam aangever] liet toen het vuurwapen meteen los en ik verliet de auto.
Het Gerecht acht, gelet op deze verklaring en de verklaring van de getuige [getuige 1], de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij geen vuurwapen bij zich had ongeloofwaardig en gaat uit van voornoemde verklaring van de verdachte.
De aangever heeft drie verschillende verklaringen afgelegd van wat er in de auto zou hebben plaatsgevonden.
In zijn eerste verklaring bij de politie d.d. 6 september 2020 heeft hij - samengevat -het volgende verklaard:
Toen [bijnaam verdachte] (Opmerking Gerecht: bedoeld wordt de verdachte) in mijn auto zat instrueerde hij mij om mijn auto te parkeren. Ik trachtte hierdoor weg te rijden. Er ontstond toen een worsteling tussen ons. Ik verloor de macht over het stuur en botste tegen een erfmuur. Ik zag een kolf van een wapen ter hoogte van de broeksband van [bijnaam verdachte] uitsteken. [bijnaam verdachte] trok het vuurwapen, richtte het wapen op mij en schoot verschillende keren op mij. Ik werd maar een keer in mijn onderbuik geraakt.
In zijn tweede verklaring bij de politie d.d. 7 september 2020 heeft de aangever - samengevat - het volgende verklaard:
In de auto instrueerde [bijnaam verdachte] (Opmerking Gerecht: bedoeld wordt de verdachte) mij om de auto te parkeren en zei “Ey wak”. Hij trok toen een revolver tevoorschijn, richtte het op mij en schoot een keer. Ik werd in mijn onderbuik geraakt. Ik verloor toen de macht over het stuur en botste tegen een erfmuur. Er ontstond toen een worsteling tussen ons in de auto, omdat [bijnaam verdachte] weer op mij wilde schieten. Ik begon te toeteren, waarna hij wegging.
Ter terechtzitting heeft de aangever - samengevat - het volgende verklaard:
[bijnaam verdachte] maakte het portier aan de passagierszijde open en trachtte in de auto te komen. Ik hield hem vast bij zijn nek om dat te voorkomen en reed met hoge snelheid weg. [bijnaam verdachte] bleef zich aan het portier vasthouden. Op een gegeven moment haalde ik mijn hand weg van zijn nek. Het gelukte hem toen om in de auto te gaan zitten. Hij pakte de stuurwiel vast. Ik botste toen tegen een erfmuur. [bijnaam verdachte] begon mij met zijn vuisten te slaan. Wij begonnen te worstelen. Ik pakte zijn hoofd vast, plaatste deze op mijn borst en begon met mijn vuisten op zijn hoofd te slaan. [bijnaam verdachte] haalde toen een revolver tevoorschijn, plaatste de punt van de revolver op mijn buik en schoot een keer. [bijnaam verdachte] “krenkte” daarna de revolver en richtte de revolver op mijn hoofd. Ik pakte toen de revolver vast. Wij begonnen te worstelen. Hij rukte de revolver uit mijn hand en ging weg.
De getuige [getuige 2] heeft op 8 september 2020 - samengevat - het volgende aan de politie verklaard:
Op 5 september 2020 moest mijn partner [bijnaam verdachte] naar het ziekenhuis. Ik zag dat een schouder van [bijnaam verdachte] een onnatuurlijke stand had. Ik vroeg aan [bijnaam verdachte] wat er was gebeurd. Hij antwoordde dat hij betrokken was in een vechtpartij en dat er iets was gebeurd dat niet had mogen gebeuren. Volgens [bijnaam verdachte] zat hij in een auto met een man. Hij vroeg de man naar iets dat hij hem schuldig was. Hij zei dat de man vervolgens met hoge snelheid wegreed en dat er een worsteling tussen hen ontstond. Door de worsteling verloor de man de macht over het stuur en botste. Hij vertelde dat hij daarna “Bam” hoorde. Hij zei “Tiro a cai”.
Oordeel van het Gerecht
Voor een bewezenverklaring van poging zwaar lichamelijk letsel dan wel mishandeling met een wapen (door met het wapen in de buik van de aangever te schieten) dient vastgesteld te worden of de verdachte willens en wetens op het aangever heeft geschoten (boos opzet) of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat met het afvuren van het wapen het aangever zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel zou kunnen oplopen (voorwaardelijk opzet).
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans “ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is geweest van bewuste schuld dan wel voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaring van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (ECLI:NL:HR:2018:718).
Het Gerecht is van oordeel dat gelet op de wisselende verklaringen van de aangever en de verklaring van de verdachte bij de politie met betrekking tot het moment van het afgaan van het wapen, niet valt vast te stellen of de verdachte het wapen heeft getrokken en gericht op de aangever heeft geschoten dan wel of het wapen tijdens een worsteling per ongeluk is afgegaan. Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat de verdachte een geladen vuurwapen in zijn hand had, doch niet dat de verdachte uit was op gewapende confrontatie met de aangever en bewust op de aangever heeft geschoten noch op welke wijze en onder welke omstandigheden het wapen is afgegaan. Nu het dossier op dit cruciale punt geen duidelijkheid verschaft en de verklaring van de verdachte hierover (die steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 2]) niet voor onaannemelijk kan worden gehouden, ziet het Gerecht aanleiding op dit punt in het voordeel van de verdachte uit te gaan van zijn verklaring bij de politie. Uitgaande van de verklaring van de verdachte dat hij een geladen revolver in zijn hand had en dat de revolver per ongeluk in een worsteling met de aangever is afgegaan, kan naar het oordeel van het Gerecht niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel enig letsel aan de aangever.
Het Gerecht zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 meer en meest subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
2. dat hij op
of omstreeks5 september 2020 in Aruba, een
pistool ofrevolver en
/of
een (of meer)scherpe patro
(o)n
(en
),
in elk geval een vuurwapen en/of munitie
als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening,voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2. Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde, zoals ook in deze zaak is gebleken. Tevens veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het Gerecht rekent het de verdachte bovendien in het bijzonder aan dat het feit zich heeft afgespeeld op de openbare weg.
Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Als strafverhogende omstandigheid neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde gepleegd in een proeftijd van een opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Dat heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde is voorts het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp.
De in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Samsung, model SM G610M, behoort toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de mobiele telefoon niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van 14 juni 2019 in de gevoegde zaken met parketnummers P-2019/01553 en P-2019/00002 heeft het Gerecht te Aruba de verdachte ter zake van -kort gezegd- diefstal met geweld en vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is het Gerecht van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze straf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
vierentwintig [24] maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave van de mobile telefoon van het merk Samsung, model SM G610M, aan de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummers P-2019/01553 en P-2019/00002 bij vonnis d.d. 14 juni 2019 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten zes
(6) maanden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, zittingsgriffier, en op 17 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba,