In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister van Integratie in Aruba. Appellante sub 1 heeft op 3 mei 2021 een aanvraag ingediend die is afgewezen, waarna appellante sub 2 op 6 mei 2021 bezwaar heeft gemaakt. Omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, hebben appellanten op 2 september 2021 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De rechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante sub 1 geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk is. Voor appellante sub 2 is er echter geen beslissing op het bezwaar genomen, wat gelijkgesteld wordt aan een afwijzende beslissing. De rechter oordeelt dat deze afwijzing niet in stand kan blijven, omdat deze niet gemotiveerd is. De rechter heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en geoordeeld dat appellante sub 2 recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand, die zijn vastgesteld op Afl. 175. De uitspraak is gedaan op 31 januari 2022 door mr. M.E.B. de Haseth en kan binnen zes weken in hoger beroep worden aangevochten bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.