ECLI:NL:OGEAA:2022:168

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
K.G. nr. AUA202201040
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over bevorderingsverzoek van ambtenaar tegen het Land Aruba

In deze zaak, die op 25 mei 2022 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiseres, een ambtenaar, dat het Land Aruba zou worden bevolen om binnen zes weken te beslissen op haar bevorderingsverzoek van 6 november 2013. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek, wat leidde tot een uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba op 1 december 2021, waarin het Land werd opgedragen om alsnog te beslissen. Eiseres vorderde ook een dwangsom van Afl. 500,- per dag bij niet-nakoming, een schadevergoeding van Afl. 3.000,- en vergoeding van proceskosten. Het Land voerde verweer en stelde dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat zij eerst de ambtenarenrechter had moeten benaderen.

Het Gerecht oordeelde dat het Land onrechtmatig handelde door geen gevolg te geven aan de uitspraak van de Raad van Beroep. Het Gerecht bevestigde dat de burgerlijke rechter bevoegd is om dwangsommen op te leggen in dergelijke gevallen. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering om het Land te bevelen om alsnog te beslissen op haar bevorderingsverzoek, omdat dit bevel al was gegeven door de Raad van Beroep. Het Gerecht legde een dwangsom op aan het Land en veroordeelde het in de proceskosten. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van eiseres.

Uitspraak

Vonnis van 25 mei 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202201040
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 19 april 2022;
- de door [eiseres] op 3 mei 2022 overgelegde producties.
1.2 [
eiseres] is ter terechtzitting verschenen in persoon. Het Land is ter terechtzitting verschenen bij zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnotities – en zij hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen
1.3
Ter zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd, in dier voege dat zij de vordering om het Land te veroordelen tot betaling van de kosten aan salaris voor de gemachtigde heeft ingetrokken.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiseres] is een ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) in dienst van het Land.
2.3
Bij brief van 6 november 2013 heeft [eiseres] verzocht om haar met ingang van 1 januari 2011 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk, schaal 5 (hierna ook: het bevorderingsverzoek).
2.4 [
eiseres] heeft bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba wegens het uitblijven van een beslissing op haar bevorderingsverzoek.
2.5
Bij uitspraak van 18 september 2017 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer AUA201700199, is het bezwaar van [eiseres] tegen de bestreden (fictieve) weigering om op haar bevorderingsverzoek te beslissen gegrond verklaard en is de Gouverneur van Aruba opgedragen om binnen drie maanden alsnog op het verzoek van [eiseres] te beslissen.
2.6
Bij Landsbesluit van 13 augustus 2018 no. 5 is [eiseres] met ingang van 1 augustus 2013 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd overeenkomstig de gehanteerde gedragslijn dat bij een arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode het bevorderingsmoment kan worden verschoven naar een latere datum. Hiertegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
2.7
Bij uitspraak van 27 mei 2019 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer GAZA nr. AUA201803052, heeft de ambtenarenrechter het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. Hiertegen is [eiseres] in beroep gegaan.
2.8
Bij uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba, onder zaaknummer AUA2019H00129, heeft de Raad het beroep van [eiseres] gegrond verklaard en is de Gouverneur opgedragen om binnen twee maanden alsnog op het verzoek van [eiseres] met inachtneming van deze uitspraak te beslissen.
2.9
Tot op heden heeft het Land geen gevolg gegeven aan de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba.

3.HET GESCHIL

3.1 [
[eiseres] vordert dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. het Land beveelt om binnen een termijn van zes (6) weken na betekening van dit vonnis alsnog te beslissen op het verzoek van [eiseres] overeenkomstig de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba;
b. bepaalt dat het Land ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 500,- per dag dat het Land voormeld bevel niet nakomt, met een maximum van Afl. 500.000,--;
c. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen Afl. 3.000,-- aan vergoeding voor immateriële schade;
d. het Land veroordeelt tot betaling van de proceskosten;
e. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen Afl. 250,-- als vergoeding voor de kosten van betekening van dit vonnis aan het Land teneinde de uitvoering van de uitspraak van 1 december 2021 in de procedure AUA2019H00129 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba te bewerkstelligen.
3.2
Het Land voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Het verweer van het Land op dit punt wordt verworpen.
4.2
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] gesteld dat het Land (lees hier: het bestuursorgaan) jegens haar onrechtmatig handelt omdat het geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba door niet binnen twee maanden na die uitspraak opnieuw te beslissen op het bevorderingsverzoek. Verder heeft [eiseres] gesteld dat het ambtenarenrecht haar wat dit betreft geen of onvoldoende bescherming biedt, omdat aan het Land krachtens het ambtenarenrecht geen dwangsom kan worden opgelegd als dwangmiddel tot nakoming van deze uitspraak. Tot slot heeft [eiseres] gesteld dat artikel 96 van de La haar evenmin soelaas biedt, omdat op grond van die wettelijke bepaling aan haar geen schadevergoeding kan worden toegekend wegens het niet nakomen door het Land van deze uitspraak omdat zonder een reële beslissing op het bezwaar van [eiseres] niet vast staat dat zij als ambtenaar schade heeft geleden.
4.3
Het Land betwist dat [eiseres] alle mogelijkheden van het ambtenarenrecht heeft benut. Volgens het Land dient [eiseres] als ambtenaar zich eerst tot de ambtenarenrechter te wenden met een verzoek ex artikel 96 Landsverordening ambtenarenrechtspraak tegen het niet uitvoeren van de uitspraak van 1 december 2021, alvorens deze procedure te entameren. Daarnaast stelt het Land dat hij zich na meerdere uitspraken van de Raad eerst moet beraden over het hele beleid met betrekking tot het onderwerp van het vertragen van bevorderingen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, alvorens hij een nieuwe beslissing kan nemen. Tot slot dient [eiseres] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hiervoor onder a. omschreven vordering, nu het daar bedoelde bevel reeds in de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba is gegeven.
4.4
Ter zake van al het voorgaande wordt met vooropstelling van de hierna vermelde jurisprudentie het volgende overwogen.
4.5
Het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (AR 73963/2015 - H 318/15, ECLI:NL:OGHACMB:2016:8; hierna: het vonnis) vermeldt onder meer het volgende:

2.8. Wanneer een administratieve rechter bevoegd is van een geschil kennis te nemen, doet zulks in het algemeen niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van artikel 99 van de Staatsregeling van Curaçao. Wel dient de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk te worden verklaard wanneer de administratieve rechter voldoende rechtsbescherming biedt. Dit leidt tot het, uit een oogpunt van rechtsbescherming bevredigende en in een rechtsstaat passende, resultaat dat de burger een zo volledig mogelijke rechtsbescherming geniet, nu de burgerlijke rechter, anders dan in een stelsel van uitsluitende bevoegdheid van de administratieve rechter, aanvullende rechtsbescherming kan bieden. Dit stelsel van aanvullende rechtsbescherming dient ook te worden aanvaard voor de verhouding tussen de burgerlijke en de ambtenarenrechter, tenzij de RAR of enige andere wettelijke regeling zich daartegen verzet (vgl. HR 28 februari 1992, NJ 1992/687).
2.9.
Op grond van de RAR is het Gerecht in Ambtenarenzaken bevoegd om vast te stellen dat het betrokken administratieve orgaan niet tijdig heeft beslist op een door een ambtenaar ingediend verzoek en kan het een termijn stellen waarbinnen het orgaan dient te beslissen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft echter niet de bevoegdheid om op voorhand een consequentie te verbinden aan het alsnog achterwege blijven van een beslissing binnen de gestelde termijn. Artikel 96 van de RAR bepaalt dat de ambtenaar bij het Gerecht in Ambtenarenzaken bezwaar kan maken indien aan een veroordeling door dat Gerecht geen gevolg wordt gegeven en dat bij gegrondbevinding van het bezwaar het betrokken lichaam tot vergoeding van schade kan worden veroordeeld.
2.10.
Uit artikel 96 RAR kan niet worden afgeleid dat de wetgever niet alleen aan het Gerecht in Ambtenarenzaken maar ook aan de burgerlijke rechter de mogelijkheid heeft willen onthouden om in een situatie als de onderhavige aanvullende rechtsbescherming te verlenen door oplegging van een dwangsom. Ook de Memorie van Toelichting bij de RAR bevat geen concrete aanwijzingen voor die conclusie. Het andersluidende en niet nader toegelichte standpunt van het Land wordt verworpen.
2.11.
Ook het standpunt van het Land dat artikel 96 RAR een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is, wordt verworpen. De mogelijkheid dat de ambtenarenrechter een verplichting tot vergoeding van schade kan opleggen, kan uit een oogpunt van rechtsbescherming niet op één lijn worden gesteld met het opleggen van een dwangsom. Door vergoeding van schade worden de nadelige financiële gevolgen van een verzuim gecompenseerd, maar dit kan niet gelijkgesteld worden met het doel dat het opleggen van de dwangsom beoogt, namelijk dat een onrechtmatige situatie niet ontstaat of voortduurt. De dwangsom is bedoeld en geschikt om een onrechtmatige toestand te voorkomen of daaraan een einde te maken, ongeacht de materiële merites van het verzoek waarop niet tijdig is beslist. Ook daarin onderscheidt de dwangsom zich van schadevergoeding, omdat voor dat laatste doorgaans alleen bij een toewijsbaar onderliggend verzoek aanleiding zal zijn (vergelijk overigens CRvB 11 april 1991, AB 1991, 469 voor de beoordeling van de ambtenarenrechter in een vergelijkbaar geval in Nederland).
2.12.
Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de conclusie dat de burgerlijke rechter bevoegd is om in een situatie als de onderhavige een dwangsom op te leggen.”.
4.6
Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht gelden vorenstaande in het vonnis neergelegde overwegingen onverkort voor Aruba, omdat in Aruba soortgelijke wettelijke bepalingen gelden als de in het vonnis vermelde in Curaçao geldende wettelijke bepalingen.
4.7
Uit het vonnis volgt dat de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van en te oordelen over het onderhavige geschil. Wat betreft de vraag of [eiseres] al dan niet ontvankelijk is in haar vorderingen wordt het volgende overwogen.
4.8
Naar het voorshandse oordeel handelt het Land zonder meer onrechtmatig jegens [eiseres] door geen gevolg te geven aan de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba. Tegen dat voortdurend onrechtmatig handelen biedt het Arubaanse ambtenarenrecht net als dat van Curaçao geen of onvoldoende bescherming aan [eiseres]. Net als in Curaçao kunnen in Aruba dwangsommen tot nakoming van de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba krachtens het ambtenarenrecht immers niet worden opgelegd aan het Land. Gesteld noch is gebleken dat er te dezen enige andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bestaat die [eiseres] zou kunnen bewandelen. Verwezen wordt in dit verband en in dat van artikel 96 La naar rechtsoverweging 2.10 van het vonnis ter zake van artikel 96 RAR zoals hiervoor geciteerd weergegeven. Daar komt bij dat het Gerecht [eiseres] voorshands volgt in haar standpunt dat artikel 96 van de La haar geen soelaas biedt, omdat op grond van die wettelijke bepaling aan haar geen schadevergoeding kan worden toegekend wegens het niet nakomen door het Land van de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba omdat zonder een reële beslissing op het verzoek van [eiseres] niet vast staat dat zij als ambtenaar schade heeft geleden. Dit alles brengt met zich dat [eiseres] door de burgerlijke rechter kan worden ontvangen in haar vordering tot oplegging van dwangsommen aan het Land. Dat is niet het geval wat betreft het door [eiseres] verzochte aan het Land (lees hier: de Gouverneur van Aruba) te geven bevel om alsnog reëel te beslissen op haar bevorderingsverzoek. Dat bevel is immers al gegeven bij de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba, en geldt onverkort. In die vordering zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9
De vraag of door de burgerlijke rechter aan het Land bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen kunnen worden opgelegd ter nakoming door het bestuursorgaan namens het Land van een ambtenarenrechtelijke uitspraak is door het Hof op 1 maart 2016 reeds bevestigend beantwoord bij het vonnis. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht bestaat er in Aruba geen wettelijke regeling die met zich brengt dat hier te lande anders moet worden geoordeeld. Bij die stand van zaken valt in een bodemprocedure met grote mate van zekerheid te verwachten dat de vordering van [eiseres] ter zake van oplegging van dwangsommen aan het Land wordt toegewezen. Dat betekent dat de thans door [eiseres] op dat punt verzochte voorziening zal worden gegeven als na te melden. Aan het Land (lees hier: de Gouverneur van Aruba) zal de in het dictum tot uitdrukking komende termijn worden gegund om alsnog reëel op het verzoek van [eiseres] van 6 november 2013 te beslissen alvorens hij dwangsommen verbeurt aan [eiseres].
4.1
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan het Land als eveneens na te melden. Ook daarvan gaat in beginsel voldoende stimulans uit naar het Land tot stipte nakoming van dit vonnis.
4.11
De hiervoor onder c. omschreven door het Land bestreden vordering van [eiseres] mist voldoende feitelijke onderbouwing en zal daarom worden afgewezen. Zonder nadere doch niet door [eiseres] gegeven uitleg valt niet in te zien dat [eiseres] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van het Land.
4.12
De hiervoor onder e. omschreven vordering van [eiseres] begrijpt het Gerecht als een vordering tot betaling van nakosten behorende bij de vordering van [eiseres] om het Land te veroordelen in haar proceskosten. Die vordering wordt hierna onder 4.14 verder besproken.
4.13
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van het Land bij afwijzing van het door [eiseres] verzochte ten opzichte van de belangen van het [eiseres] bij haar toe te wijzen vorderingen.
4.14
Het Land zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (Afl. 450,-- + Afl. 250,-- =) Afl. 700,-- aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten), te vermeerderen met Afl. 250,-- in geval van betekening van dit vonnis aan het Land indien en voorzover de Gouverneur van Aruba na de uitspraak van dit vonnis veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in het door haar verzochte aan het Land (lees hier: de Gouverneur van Aruba) te geven bevel om alsnog reëel te beslissen op haar bevorderingsverzoek;
5.2
bepaalt dat het Land voor het geval dat de Gouverneur van Aruba na betekening van dit vonnis aan het Land niet binnen zes (6) weken alsnog reëel beslist op het bevorderingsverzoek van [eiseres] van 6 november 2013 met inachtneming van de uitspraak van 1 december 2021 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken Aruba onder zaaknummer AUA2019H00129 ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- voor iedere na die periode gelegen dag dat die reële beslissing uitblijft, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal Afl. 250.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 700,--, te vermeerderen met Afl. 250,-- in geval van betekening van dit vonnis aan het Land indien en voorzover de Gouverneur van Aruba na de uitspraak van dit vonnis veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van hetgeen is uitgesproken onder 5.1;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.