ECLI:NL:OGEAA:2022:303

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
AUA202101945
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan Aruba Hotel Enterprises N.V. door de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak heeft de Centrale Bank van Aruba een bestuurlijke boete opgelegd aan Aruba Hotel Enterprises N.V. (AHE) van Afl. 722.500,- op 3 juni 2020, welke later is verlaagd naar Afl. 605.250,- na bezwaar van AHE. AHE heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij betoogde dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat de feitelijke exploitant van het casino, WRS International N.V., verantwoordelijk zou zijn voor de overtredingen. De Bank heeft echter gesteld dat AHE, als houder van de casinovergunning, normadressaat is en dus verantwoordelijk voor de naleving van de wetgeving omtrent witwassen en terrorismefinanciering. Tijdens de zitting op 14 februari 2022 heeft AHE haar standpunt toegelicht, maar het gerecht heeft geoordeeld dat AHE niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen verwijtbaarheid treft. De rechtbank heeft vastgesteld dat AHE in strijd heeft gehandeld met verschillende bepalingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). De rechtbank heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op Afl. 600.250,- na een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 24 augustus 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 24 augustus 2022
Lar nr. AUA202101945

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de naamloze vennootschap
ARUBA HOTEL ENTERPRISES N.V.,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna: AHE
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
gericht tegen:

CENTRALE BANK VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de Bank,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 3 juni 2020 heeft de Bank aan AHE een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 722.500,-
Bij beschikking van 1 juni 2021 (de bestreden beschikking) heeft de Bank het daartegen door AHE gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bestuurlijke boete vastgesteld op Afl. 605.250,-.
Hiertegen heeft AHE op 13 juli 2021 beroep ingediend.
De Bank heeft op 26 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak, samen met de zaak Lar nr. AUA20210906, behandeld ter zitting van 14 februari 2022. AHE is verschenen, vertegenwoordigd door de advocaat
mr. E.R. Zeppenfeldt. Verweerder is verschenen bij de gemachtigde voornoemd en de advocaat mr. G. Tromp. Tevens was aanwezig mr. G. Croes-Flemming (manager legal services van de Bank).
AHE heeft desgevraagd op 21 maart 2022 nadere stukken ingediend.
De Bank heeft afgezien van een reactie op de nader overgelegde stukken.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
AHE exploiteert een RIU Palace Hotel te Palm Beach, Aruba.
1.2
Aan AHE is een vergunning verleend zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening Hazardspelen (hierna: casinovergunning) voor de exploitatie van een casino in het daarvoor ingerichte deel van het hotel.
1.3
AHE is met WRS International N.V. h.o.d.n. Orchid Casino (hierna: WRS) overeengekomen dat WRS een ruimte in het hotel huurt en daarin met gebruikmaking van de casinovergunning van AHE een casino exploiteert.
1.4
De Bank heeft van 16 tot en met 21 november 2017 een onderzoek verricht bij WRS. Het onderzoek was gericht op de naleving van artikel 3, eerste lid van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (cliëntenonderzoek) en de naleving van artikel 26, gelezen in verbinding met artikel 46, van de Lwtf betreffende de procedures ten behoeve van het melden van ongebruikelijke transacties.
1.5
Bij brief van 29 januari 2020 heeft de Bank aan AHE het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete kenbaar gemaakt en AHE in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. Bij brief van 19 februari 20120 heeft AHE haar zienswijze ingediend en vervolgens nader mondeling toegelegd.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening hazardspelen is de minister van Justitie bevoegd, onder door hem te stellen voorwaarden en waarborgen vergunning te verlenen tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels.
Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, is de in artikel 1 bedoelde vergunning persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar.
2.2
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder dienstverlener verstaan: een financiële of een aangewezen niet-financiële dienstverlener, en onder aangewezen niet-financiële dienstverlener: een casino zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Hazardspelen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, verrichten dienstverleners ter voorkoming en bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en proliferatiefinanciering een cliëntenonderzoek dat in ieder geval omvat: de verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, van hun risicoprofiel, met, in voorkomend geval, een onderzoek naar de bron van het bij de transactie of zakelijke relatie gemoeide vermogen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder e, verricht een aangewezen niet-financiële dienstverlener een cliëntenonderzoek indien het een casino betreft, het verrichten van contante transacties met een waarde van Afl. 5.000,- of meer.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, verricht een dienstverlener een cliëntenonderzoek voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b of c, dan wel een transactie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen a tot en met g, wordt uitgevoerd. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, verricht een dienstverlener een verscherpt cliëntenonderzoek, indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar hun aard een hoger risico op witwassen, terrorismefinanciering of proliferatiefinanciering met zich brengt. Het verscherpte cliëntenonderzoek wordt zowel voorafgaand aan de zakelijke relatie of de transactie, als gedurende de zakelijke relatie verricht in ieder geval in de navolgende situaties: a. behoudens de gevallen genoemd in artikel 10, indien een cliënt of uiteindelijk belanghebbende geen ingezetene van Aruba is, respectievelijk niet in Aruba gevestigd is. Ingevolge artikel 25 stelt de minister, na overleg met het Meldpunt en zo nodig per daarbij te onderscheiden groepen dienstverleners of categorieën transacties, indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Ingevolge artikel 26, eerste lid, meldt een dienstverlener een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, aan het Meldpunt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 3 tot en met 6, eerste, tweede of vierde lid, 8, eerste lid, 11 tot en met 19 en 26 gestelde voorschriften, een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank ter zake van de in het eerste lid bedoelde feiten ook een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,-.
Ingevolge het vijfde lid worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de grondslagen voor de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete per overtreding. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.
2.3
Ingevolge artikel 2 van het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf, valt een overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Lwtf onder categorie 1 en een overtreding van de artikelen 3, 6, tweede lid, 11 en artikel 26, eerste lid van de Lwtf onder categorie 2.
Ingevolge artikel 4 geldt ten aanzien van de basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen voor de bestuurlijke boete de volgende indeling:
Categorie
Basisbedrag
Minimumbedrag
Maximumbedrag
1
Afl. 50.000,-
Afl. 0,-
Afl. 100.000,-
2
Afl. 500.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de Bank een bestuurlijke boete vast op het basisbedrag.
Ingevolge het tweede lid, verlaagt of verhoogt de Bank het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 100%, indien een dergelijke verlaging of verhoging gerechtvaardigd wordt door:
a. de ernst of de duur van de overtreding, of
b. de mate van verwijtbaarheid van de overtreder.
Ingevolge het derde lid, houdt de Bank bij het vaststellen van de bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. Daarbij kan de Bank de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met ten hoogste 100%.
2.4
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties, geldt als indicator voor de melding van verrichte of voorgenomen contante transacties door casino’s, alle transacties ter waarde van Afl. 5.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, of meer.
De beoordeling
3.1
Vast staat dat gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2017: (1) geen beschikking was over een afschrift van een identificatiedocument van een tweetal cliënten;
(2) geen doorlopende controle is verricht op de zakelijke relatie met cliënten en de tijdens de duur van deze zakelijke relatie verrichte transacties;
(3) betalingen aan cliënten van gewonnen bedragen niet zijn vastgelegd;
(4) in 13 van de 20 onderzochte transacties geen verscherpt cliëntenonderzoek is verricht ten aanzien van cliënten die geen ingezetene zijn van Aruba;
(5) in 17 van de 20 onderzochte ongebruikelijke transacties op grond van de objectieve indicador [nummer] niet zijn gemeld aan het Meldpunt;
(6) 1 ongebruikelijke transactie van een bepaalde client op grond van de subjectieve indicator [nummer] niet is gemeld aan het Meldpunt, en ook geen verscherpt cliënten onderzoek naar betrokkene is verricht, alhoewel betrokkene’ s speelgedrag in relatie tot het clientprofiel daar aanleiding toe gaf.
Daarmee is in strijd gehandeld met artikel 3, eerste lid, aanhef onder d, artikel 6, tweede lid, aanhef en onder e, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 26, eerste lid, Lwtf, zodat de Bank in beginsel bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
3.2
AHE betoogt dat de Bank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij overtreder is. Uit de wettelijke bepalingen en de memorie van toelichting daarbij valt af te leiden dat als overtreder is aan te merken de feitelijke exploitant van het casino, niet de houder van de casinovergunning. Zij valt dan ook niet onder de definitie van artikel 1 van de Lwtf, aldus AHE.
3.2.1
Dit betoog faalt. De wettelijke voorschriften die volgens de Bank zijn overtreden, richten zich tot een dienstverlener in de zin van artikel 1 Lwtf. Ingevolge die bepaling, wordt onder dienstverlener verstaan een casino zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Hazardspelen. Laatstvermelde bepaling regelt de verlening van een vergunning tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels. Uit deze bepalingen, in samenhang bezien, volgt dan ook dat als normadressaat wordt aangemerkt de houder van een vergunning tot exploitatie van een casino, als bedoeld in de Landsverordening Hazardspelen. Dat in de totstandkomingsgeschiedenis van de Lwtf is vermeld dat casino’s worden genoemd als een van de aangewezen niet-financiële dienstverleners, en dat onder casino’s dient te worden verstaan gelegenheden als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening Hazardspelen, geeft, anders dan AHE betoogt, geen aanleiding om niettemin als normadressaat aan te merken de feitelijke exploitant van het casino. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat met de verwijzing in artikel 1, aanhef en onder 5, van de Lwtf naar artikel 1 van de Landsverordening Hazardspelen, uitdrukkelijk een verband wordt gelegd met de casinovergunning, die in laatstvermelde bepaling wordt geregeld. Daargelaten welke betekenis toekomt aan de totstandkomingsgeschiedenis ingeval deze afwijkt van een duidelijke wettelijke bepaling, is in de passages uit de totstandkomingsgeschiedenis waar AHE naar verwijst niet uitdrukkelijk in afwijking van de bewoordingen van de desbetreffende wettelijke bepalingen vermeld dat als aangewezen niet-financiële dienstverlener heeft te gelden de feitelijke exploitant van het casino. Vast staat dat AHE houder is van een casinovergunning (zie 1.2). Dat brengt met zich dat, gelet op het voorgaande, de Bank AHE terecht heeft aangemerkt als overtreder.
3.3
Voor zover AHE als overtreder dient te worden aangemerkt, betoogt zij als volgt. De bepalingen, die aan de bestuurlijke boete ten grondslag zijn gelegd, en de wijze waarop de Bank daar in de bestreden beschikking uitvoering aan geeft, brengen met zich dat zij als overtreder wordt aangemerkt, op grond van een risicoaansprakelijkheid, zonder dat zij enige schuld aan de overtredingen heeft. Dat is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zo betoogt AHE onder verwijzing naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (onder meer Salabiaku tegen Frankrijk, arrest van 7 oktober 1988, nr. 10519/83, NJ 1991/351; www.echr.co.int.). Zij heeft geen schuld aan de overtredingen, omdat haar ter zake niets te verwijten valt, aldus AHE. In het verlengde hiervan is ook in strijd met artikel 6 EVRM dat zij zich niet inhoudelijk kan verweren, omdat zij geen inzage heeft in de bedrijfsvoering van WRS en daarmee evenmin inhoudelijke kennis heeft over de haar verweten overtredingen, aldus AHE.
3.3.1
Volgens vaste rechtspraak volgt uit de jurisprudentie van het EHRM (onder meer het Salabiaku-arrest waarnaar AHE heeft verwezen) dat het niet in strijd met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie is indien een wettelijke regeling uitgaat van verwijtbaarheid, doch die veronderstelling weerlegbaar is en met de betrokken belangen van de overtreder rekening wordt gehouden. Voorts heeft het EHRM het aanvaardbaar geacht dat de last de verwijtbaarheid te weerleggen bij de overtreder wordt gelegd, zelfs wanneer dat niet eenvoudig is (Janosevic tegen Zweden, arrest van 23 juli 2002, nr. 34619/97, RJ&D ECHR 2002-88; www.echr.co.int.).
3.3.2
Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, staat vast dat de overtredingen zijn begaan. AHE heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom zij vanwege de wettelijke bepalingen dan wel de gevolgde procedure beperkt is in de haar geboden gelegenheid om te weerleggen dat zij ter zake verwijtbaarheid heeft. Overigens had AHE contractueel vast kunnen leggen dat zij inzage in de boeken heeft van WRS, waar het gaat om het voldoen aan de wettelijke verplichtingen die gelden voor de houder van een casinovergunning.
3.3.3
AHE betoogt op zichzelf terecht dat in geval van het volledig ontbreken van schuld, van boeteoplegging dient te worden afgezien. Dit heeft de Bank ook onderkend in de bestreden beschikking. AHE kan echter niet gevolgd worden in het betoog dat haar geen enkel verwijt treft. Zoals hiervoor is overwogen, is AHE houder van de casinovergunning en is zij in die hoedanigheid normadressaat, in elk geval waar het gaat om de onder 3.1 vermelde bepalingen van de Lwtf. Ingevolge artikel 2 van de Landsverordening Hazardspelen is de casinovergunning persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar. Dat is ook in de vergunningvoorschriften vermeld. Met het uitbesteden van de exploitatie van het casino met gebruikmaking van haar casinovergunning via een privaatrechtelijke overeenkomst met een derde, neemt AHE het risico dat deze derde bij de feitelijke exploitatie normen overtreedt, waarvan AHE normadressaat is. Dat AHE zich ook daadwerkelijk bewust is geweest van dit risico, valt ook af te leiden uit de tussen haar en WRS gesloten huurovereenkomst, waarbij onder meer is overeengekomen dat WRS bij de exploitatie van het casino de geldende wettelijke regelingen in acht neemt in niet in strijd daarmee handelt. Het verwijt dat AHE dan ook te maken valt, is dat zij met haar handelen het risico heeft genomen dat met toepassing van haar casinovergunning overtredingen worden gedaan. De conclusie is dan ook dat AHE niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar ter zake geen verwijtbaarheid treft.
3.3.4
Gelet op het vorenoverwogene, faalt het betoog.
3.4
Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft de Bank aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Lwtf, in samenhang met artikel 4 van het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf, het basisbedrag voor de overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Lwtf Afl. 50.000,- bedraagt en het basisbedrag voor de onderscheiden overtredingen van de artikelen 3, 6, tweede lid, 11 en artikel 26, eerste lid van de Lwtf Afl. 500.000,-.
De Bank heeft bij de beschikking van 3 juni 2020 met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van voormeld landsbesluit het basisbedrag van Afl. 50.000,- voor de overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Lwtf verlaagd tot Afl. 22.500,- en het basisbedrag van Afl. 500.000,- voor de onderscheiden overtredingen van de artikelen 3, 6, tweede lid, 11 en artikel 26, eerste lid van de Lwtf verlaagd tot onderscheidenlijk Afl. 175.000,-, Afl. 225.000,- en Afl. 300.000,-, onder meer rekening houden met de ernst en de verwijtbaarheid van de overtredingen en de omstandigheden dat er geen toezichthistorie bestond, dat AHE medewerking heeft verleend aan het onderzoek, en dat de overtreding van artikel 11 van de Lwtf inmiddels is hersteld. Bij de bestreden beschikking heeft de Bank de boetes verder verlaagd met een bedrag van in totaal Afl. 100.000,- vanwege verminderde verwijtbaarheid en met 10% rekening houdend met de omstandigheden veroorzaakt door de coronapandemie.
De Bank heeft in het door AHE gevoerde draagkrachtverweer geen aanleiding gezien tot verdere verlaging van de boete, nu AHE niet met controleerbare financiële gegevens onderbouwd heeft aangetoond dat de opgelegde boete de continuïteit van de instelling of de bedrijfsvoering in gevaar brengt en dat de draagkracht van AHE beperkt is. Daarbij heeft de Bank in aanmerking genomen dat AHE, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen jaarcijfers heeft overgelegd. De verlaging van de boete met 10% strekt er toe de negatieve bedrijfsresultaten als gevolg van de coronapandemie te verdisconteren, aldus de Bank.
3.5
AHE betoogt dat de boete niet evenredig is aan de overtredingen. De Bank heeft in haar geringe verwijtbaarheid ten onrechte geen aanleiding gezien om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete dan wel deze boete verder te matigen. Verder heeft de Bank ten onrechte niet meegewogen dat sprake is van overtredingen van geringe omvang en ernst, en dat er kennelijk geen nadelige gevolgen uit zijn voortgevloeid. Voorts heeft de Bank ten onrechte geen verdere rekening gehouden met de financiële en economische gevolgen voor haar als gevolg van de coronapandemie en zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij voldoende draagkrachtig is. Ten slotte heeft het geruime tijdsverloop in deze procedure de Bank ten onrechte geen aanleiding gegeven tot verdere matiging van de boete, aldus AHE.
3.5.1
De Bank heeft in de verminderde verwijtbaarheid aanleiding gezien de boetes afzonderlijk met gemiddeld ruim 50% te verlagen, en daarbovenop de som der opgelegde boetes met Afl. 100.000,-. Daarbij heeft de Bank betrokken de omstandigheden die ook nu door AHE worden aangevoerd, onder meer dat AHE een melding van een overtreding heeft gedaan en dat AHE accountantsrapporten heeft laten opstellen, en deze met de Bank heeft gedeeld. In deze omstandigheden ziet het gerecht geen grond voor het oordeel dat de Bank van de boetes had moeten afzien of deze verder had moeten matigen, dan zij heeft gedaan.
3.5.2
De overtredingen zijn alle ernstige overtredingen. Dat een aantal van deze overtredingen alsnog ongedaan zijn gemaakt en naar gesteld niet hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek of een strafvervolging, doet aan die ernst niet af.
3.5.3
Ten aanzien van het draagkrachtverweer, overweegt het gerecht dat het volgens vaste rechtspraak op de weg ligt van degene die zich daarop beroept, om zijn financiële draagkracht deugdelijk te onderbouwen, en dat het enkel overleggen van jaarstukken daarvoor niet voldoende is. De enkele niet nader onderbouwde stelling van AHE dat zij in het 2020 jaar aanzienlijk verlies heeft geleden en er gelet op de gevolgen van de coronapandemie geen zicht is op herstel op korte termijn, is dat dan ook evenmin. Het aangevoerde geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat de Bank de boete op grond van verminderde draagkracht verder had moeten matigen.
3.5.4
Volgens vaste Nederlandse rechtspraak (onder meer ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan betrokkene de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging.
Nu het Gemeenschappelijk Hof van Justitie ter zake van de redelijke termijn in zijn algemeenheid aansluiting heeft gezocht bij Nederlandse rechtspraak (zie de uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:64), ziet het gerecht aanleiding om bij voormelde rechtspraak ter zake van de redelijke termijn bij punitieve sancties aan te sluiten. Voorts zal het gerecht in aansluiting op de rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie als belastingrechter (zie de uitspraak van 4 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:4), de volgende uitgangspunten toepassen voor de vermindering van een boete wegens overschrijding van de redelijke termijn:
- De boete wordt niet verminderd indien deze minder bedraagt dan Afl. 200,-. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
- In alle andere gevallen wordt de vermindering bepaald met behulp van de volgende tabel:
Overschrijding redelijke termijn Vermindering Maximale vermindering
0 tot 6 maanden 5 % Afl. 2.500
6 tot 12 maanden 10 % Afl. 5.000
1. tot 2 jaren 15 % Afl. 10.000
2 jaren en meer 20 % Afl. 20.000
Dat betekent voor deze zaak het volgende. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 29 januari 2020, het moment waarop de Bank het voornemen tot boeteoplegging aan AHE bekend heeft gemaakt. Het gerecht stelt vast dat de procedure die tot deze uitspraak heeft geleid gerekend vanaf het boetevoornemen langer dan twee jaar heeft geduurd. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan de gebruikelijke termijn van twee jaar rechtvaardigen, is het gerecht niet gebleken. Dit betekent dat de redelijke termijn met bijna zeven maanden is overschreden. Gelet hierop en in aanmerking genomen voormelde rechtspraak, ziet het gerecht aanleiding de boete met 10% te matigen, hetgeen gelet op de maximale vermindering neerkomt op een bedrag van Afl. 5.000,-.
Omdat het boetebedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verlaagd, wordt de bestreden beschikking in zoverre vernietigd en de beschikking van 3 juni 2020 in zoverre herroepen. Het beroep is om deze reden gegrond. Het gerecht zal de boete vaststellen op Afl. 600.250,-.
3.6
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan AHE te worden teruggegeven.
3.7
De Bank wordt veroordeeld in de proceskosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van Afl. 700,- en wegingsfactor 0,5 omdat het beroep enkel wegens overschrijding van de redelijke termijn gegrond wordt verklaard).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de hoogte van de boete;
- herroept de beschikking van 3 juni 2020 voor zover deze ziet op de hoogte van de boete, legt aan AHE een boete op van Afl. 600.250,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden beschikking;
- veroordeelt de Bank tot betaling van de door AHE voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-;
- gelast dat het door AHE gestorte griffierecht van Afl. 25 aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.