ECLI:NL:OGEAA:2023:99

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AUA201903809
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van W.G. Watersports Group Aruba N.V. voor schade door ongeval tijdens rondvaart

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit twee ouders en hun minderjarige dochter, schadevergoeding van W.G. Watersports Group Aruba N.V. (WGW) en andere gedaagden naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond tijdens een rondvaart op 8 juli 2015. De minderjarige dochter raakte ernstig gewond toen de tube, waarop zij zich bevond, tegen een ander motorvaartuig botste. De eisers stellen dat WGW aansprakelijk is voor de door hen en hun dochter geleden schade, die in totaal US$ 61.543,29 bedraagt. WGW voert verweer en stelt dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en beroept zich op verjaring van de schadeclaim.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van de eisers ontvankelijk zijn. Het Gerecht oordeelt dat de schade die de minderjarige heeft geleden, niet onder de verkorte verjaringstermijnen valt, omdat er sprake is van een overeenkomst van personenvervoer. Het Gerecht concludeert dat WGW aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door de fout van de kapitein van het schip, en dat de eisers recht hebben op schadevergoeding. WGW wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van US$ 65.000,-- aan de eisers, en moet ook de proceskosten vergoeden. De vorderingen tegen de andere gedaagden, waaronder Northernreef, worden afgewezen.

De uitspraak benadrukt de aansprakelijkheid van de eigenaar van een schip voor schade veroorzaakt door de kapitein, en de toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot verjaring en aansprakelijkheid. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur op 1 maart 2023.

Uitspraak

Vonnis van 1 maart 2023
Behorend bij A.R. no. AUA201903809
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiser 1]en
[naam eiser 2](hierna gezamenlijk te noemen: [eisers]), procederend voor zichzelf alsmede in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter
[naam minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige]),
te Verenigde Staten van Amerika, voor deze zaak gedomicilieerd in Aruba ten kantore van hun hierna genoemde advocaat,
eisers,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. Steward,
tegen:

1.de naamloze vennootschap W.G. WATERSPORTS GROUP ARUBA N.V.,

te Aruba,
hierna te noemen: WGW,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,

2.[naam gedaagde 2],

te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde 2],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
3. de vennootschap naar het recht van Uruguay
NORTHERNREEF INSURANCE CO S.A.,
te Montevideo (Uruguay),
hierna te noemen: Northernreef,
niet verschenen,
gedaagden,
hierna gezamenlijk ook te noemen: WGW c.s..

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-Northernreef is na deugdelijke oproeping en na deugdelijke wederoproeping niet verschenen in deze procedure; waardoor het tegen haar verleende verstek gehandhaafd blijft;
-de conclusie van antwoord van WGW, met één productie;
-de conclusie van antwoord van [gedaagde 2], met producties (waaronder begrepen een gegevensdrager);
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek van WGW;
-de conclusie van dupliek van [gedaagde 2], met daarbij een bewijs van onvermogen met betrekking tot [gedaagde 2].
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
minderjarige] heeft op 8 juli 2015 in het gezelschap van drie ander bevriende dames besloten om gebruik te maken van de diensten van WGW. Tegen betaling van US$ 20,-- per persoon zou WGW de vier dames een rondvaart (hierna: de rondvaart) geven op een door een gemotoriseerd vaartuig, geheten [naam vaartuig 1] met als kentekennummer [kentekennummer] (hierna: de [vaartuig 1]) voortgesleept luchtkussen (hierna: de tube). Nadat voormelde betaling was verricht heeft die rondvaart een aanvang genomen.
2.3
Tijdens de rondvaart lag de [vaartuig 1] op een gegeven moment op ramkoers met het motorvaartuig genaamd [naam vaartuig 2] (hierna: de [vaartuig 2]). Hoewel de kapitein van de [vaartuig 1], te weten [gedaagde 2], met een zekere manoeuvre erin is geslaagd om een aanvaring tussen de [vaartuig 1] en de [vaartuig 2] te voorkomen, is dat niet gelukt met de tube met daarop de vier dames (waaronder begrepen [minderjarige] dus). De tube is door voormelde door [gedaagde 2] met de [vaartuig 1] uitgevoerde manoeuvre hard tegen de [vaartuig 2] gebotst (hierna: het ongeval).
2.4 [
minderjarige] is als gevolg van het ongeval bewusteloos in het water beland. Nadat zij uit het water was gehaald, is zij met spoed voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht. Aldaar is een breuk in het bekken van [minderjarige] geconstateerd. Op 10 juli 2015 is [minderjarige] met goedkeuring van haar lokale arts, samen met haar vader, met een ambulancevlucht teruggevlogen naar de Verenigde Staten.
2.5
Eenmaal in haar woonplaats aangekomen, heeft [minderjarige] nadere behandelingen en onderzoeken bij het New York-Presbyterian ziekenhuis ondergaan. Aldaar is geconstateerd dat [minderjarige] een heupbreuk en een breuk aan het heiligbeen heeft bekomen door het ongeval. Als gevolg daarvan heeft [minderjarige] enorm veel pijn geleden en heeft zij langdurige medische behandeling moeten ondergaan. Ook heeft [minderjarige] als gevolg van het ongeval fysiotherapie en psychologische behandeling moeten ondergaan. De materiële schade voor [eisers] als gevolg van dit alles, inclusief de in Aruba gemaakte medische kosten en de kosten van de ambulancevlucht, bedraagt in totaal US$ 61.543,29.
2.6
De schade van [eisers] en [minderjarige] als gevolg van het ongeval is echter niet tot het vorenstaande beperkt gebleven. Aan de woning van het gezin moest ook het nodige gedaan worden om [minderjarige] te accommoderen. Omdat [minderjarige] aanvankelijk niet uit bed kon of de trap op kon, moest de woonkamer van het gezin voor haar omgebouwd worden tot slaapkamer. De ouders hebben in dat verband een hospitaalbed moeten huren, en daarnaast hebben zij ten behoeve van [minderjarige] een toiletstoel, een rollator en daarna krukken moeten aanschaffen. Tot slot zijn er ten behoeve van [minderjarige] lakens aangeschaft die passen op voormeld hospitaalbed, alsmede gordijnen voor de privacy van [minderjarige] en comfortabele kleding.
2.7 [
minderjarige] heeft als gevolg van het ongeval haar hobby’s, te weten ballet, fitness in de sportschool en andere sporten voor de duur van grofweg een jaar niet kunnen uitoefenen. Hoewel [minderjarige] momenteel wel in staat is om die hobby’s uit te oefenen, gaat dat niet pijnloos. [minderjarige] heeft vaak nog pijn waarvoor ze moet worden behandeld. Er is met betrekking tot [minderjarige] nog geen sprake van een medische eindtoestand. [minderjarige] heeft als gevolg van het ongeval schade geleden in de vorm van gederfde levensvreugde.

3.HET GESCHIL

3.1 [
eisers] vorderen dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat WGW c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eisers] en door [minderjarige] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade;
b. WGW c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. WGW c.s. hoofdelijk veroordeelt om bij wijze van voorschot op vergoeding van materiële en immateriële schade te betalen aan [eisers] Afl. 150.000,--;
d. althans ten opzichte van vorenstaande vorderingen enige ander juist voorkomende beslissing neemt;
e. WGW c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten en nakosten van deze procedure, “
waaronder de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van verzoekers”, te voldoen binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 14de dag na de uitspraak van dit vonnis
3.2.1
WGW voert verweer en concludeert dat [eisers] niet ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van hen in de proceskosten.
3.2.2 [
gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eisers] verzochte, kosten rechtens.
3.2.3
De niet verschenen Northernreef heeft geen verweer gevoerd.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [gedaagde 2] overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat hij niet in staat is de kosten van deze procedure te dragen. Aan [gedaagde 2] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun tegen WGW gerichte rechtsvorderingen. Indien [eisers] en/of [minderjarige] ten opzichte van WGW geen vorderingsrechten blijken te hebben, moeten hun tegen WGW gerichte rechtsvorderingen worden afgewezen. Het ontvankelijkheidverweer van WGW wordt verworpen.
4.3.1
Het meest verstrekkende verweer van WGW is haar verjaringsberoep op grond van artikel 8:1790 BW danwel 8:500 BW in verbinding met artikel 8:1751 BW, uit welke wettelijke bepalingen een verkorte verjaringstermijn van 2 jaren respectievelijk 3 jaren volgt. Zo WGW aansprakelijk is voor de door [minderjarige] en [eisers] geleden en nog te lijden schade, faalt dat beroep op verjaring. Dienaangaande wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat de door onder meer door [minderjarige] geleden en mogelijk nog te lijden schade als gevolg van het ongeval naar het oordeel van het Gerecht heeft te gelden als schade veroorzaakt door een voorval in de zin van het hierna geciteerd weergegeven artikel 8:1790 BW, te weten een voorval als bedoeld in Titel 6, Afdeling 1 van Boek 8 BW, welke Afdeling krachtens artikel 8:542 BW aansprakelijkheid regelt voor door een zeeschip door een aanvaring veroorzaakte schade. Meer in het bijzonder geldt op de voet van artikel 8:541 BW dat het in voormelde Afdeling omtrent aanvaring bepaalde eveneens toepassing vindt indien schade door een zeeschip is veroorzaakt zonder dat aanvaring plaats heeft gevonden (de zogeheten schadevaring), terwijl artikel 8:540 BW bepaalt dat aanvaring de aanraking van schepen met elkaar betreft.
4.3.2
Artikel 8:1790 BW luidt als volgt: “
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade, veroorzaakt door een voorval als bedoeld in titel 6, afdeling 1, verjaart, indien zij niet op een overeenkomst is gegrond, door verloop van twee jaren, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op de dag van dit voorval.”. Vast staat dat [minderjarige] op 8 juli 2015 in het gezelschap van drie andere bevriende dames heeft besloten om gebruik te maken van de diensten van WGW. Tegen betaling van US$ 20,-- per persoon zou WGW de vier dames de rondvaart geven op een door een gemotoriseerd vaartuig, geheten [vaartuig 1] met als kentekennummer [kentekennummer 1] (hierna: de [vaartuig 1]), voortgesleept luchtkussen (hierna: de tube). Nadat voormelde betaling was verricht heeft de rondvaart een aanvang genomen. Aldus lag aan de rondvaart een overeenkomst tussen onder meer [minderjarige] en WGW ten grondslag. Dat betekent dat artikel 8:1790 BW naar het oordeel van het Gerecht te dezen niet van toepassing is, omdat sprake is van de uitzonderingssituatie zoals omschreven in die wettelijke bepaling.
4.3.3
Ter zake van het beroep op verjaring van WGW op grond van artikel 8:500 BW in verbinding met artikel 8:1751 BW wordt het volgende overwogen. Het eerste lid van artikel 8:500 BW luidt als volgt: “
De overeenkomst van personenvervoer in de zin van deze titel is de overeenkomst van personenvervoer, al dan niet tijd of reisbevrachting zijnde, waarbij de ene partij, de vervoerder, zich tegenover de andere partij verbindt aan boord van een schip een of meer personen, reizigers en al dan niet hun bagage uitsluitend over zee te vervoeren. De overeenkomst van personenvervoer aan boord van een luchtkussenvoertuig is geen overeenkomst van personenvervoer in de zin van deze afdeling.”. Vast staat dat [minderjarige] zich ten tijde van het ongeval op de tube bevond die door de [vaartuig 1] werd gesleept. Aldus bevond [minderjarige] zich niet aan boord van de [vaartuig 1]. In het licht daarvan hebben [eisers] onbestreden gesteld dat de tube geen schip is en evenmin een bestanddeel van de [vaartuig 1]. Dit één en ander brengt met zich dat het Gerecht [eisers] volgt in hun stelling dat de overeenkomst krachtens welke WGW haar diensten heeft verleend aan [minderjarige] niet kwalificeert als een overeenkomst van personenvervoer (aan boord van een schip) in de zin van artikel 8:500 BW. Dat betekent dat het op die wettelijke bepaling ziende verjaringsartikel 8:1751 BW te dezen evenmin van toepassing is.
4.3.4
De slotsom op dit onderdeel luidt dat op de overeenkomst wat betreft verjaring artikel 3:310 BW van toepassing is. Aldus zouden de onderhavige rechtsvorderingen van [eisers] voorzover gericht tegen WGW op zijn vroegst kunnen verjaren op de vijf jaar na het ongeval gelegen dag, ofwel op 8 juli 2020. Nu het inleidend verzoekschrift door [eisers] is ingediend op 1 november 2019 is die verjaring tijdig gestuit.
4.4.1
Ter zake van het antwoord op de vraag of het ongeval door een fout van [gedaagde 2] als kapitein van de [vaartuig 1] is veroorzaakt of door een fout van de kapitein van de [vaartuig 2] wordt het volgende overwogen.
4.4.2 [
eisers] hebben drie verklaringen in het geding gebracht van personen die het ongeval hebben zien gebeuren, te weten [naam eigenaar vaartuig 2], [naam kapitein vaartuig 2] en [naam getuige]. Die [eigenaar van vaartuig 2] en [kapitein vaartuig 2] bevonden zich ten tijde van het ongeval aan boord van de [vaartuig 2], en zij verklaren beiden dat de [vaartuig 2] stil lag (niet voer dus) toen de [vaartuig 1] met daarachter de tube op sleeptouw in hun richting voer en het ongeval plaats vond. Aan de stelling van [gedaagde 2] dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn en op dit punt niet kloppen (volgens [gedaagde 2] voer de [vaartuig 2] ten tijde van het ongeval achteruit), omdat [eigenaar vaartuig 2] voornoemd de eigenaar is van de [vaartuig 2] en [kapitein vaartuig 2] voornoemd ten tijde van het ongeval de kapitein was van de [vaartuig 2], gaat het Gerecht voorbij. Bedoelde verklaringen van beide heren worden immers bevestigd door [getuige] voornoemd, ter zake van wie [eisers] onbestreden hebben gesteld dat zij zonder enig belang heeft verklaard terwijl is gesteld noch gebleken dat [getuige] (de toedracht van) het ongeval niet heeft zien gebeuren. Aldus heeft [gedaagde 2] de met betrouwbaar geoordeelde verklaringen van voornoemde ooggetuigen onderbouwde stelling van [eisers], dat de [vaartuig 2] stil lag toen de [vaartuig 1] met daarachter de tube op sleeptouw in hun richting voer en het ongeval plaats vond, onvoldoende (betrouwbaar) bestreden. Die stelling komt daarom vast te staan.
4.4.3
De omstandigheid dat [gedaagde 2] als op dat moment de kapitein van de [vaartuig 1] om voor hem moverende reden dusdanig met die boot voer dat daardoor de door die boot gesleepte tube (met daarop onder meer [minderjarige]) hard en voor onder meer [minderjarige] schadeveroorzakend tegen de stilliggende [vaartuig 2] botste, brengt met zich dat het ongeval (de aan een aanvaring gelijk te stellen schadevaring dus) hoe dan ook heeft plaatsgevonden door verwijtbaar (daar vermijdbaar) toedoen danwel nalaten van [gedaagde 2], aldus door een fout van [gedaagde 2].
4.5
Zoals hiervoor reeds overwogen wordt de aansprakelijkheid voor door een zeeschip door een aanvaring veroorzaakte schade krachtens artikel 8:542 BW geregeld door Titel 6, Afdeling 1 van Boek 8 BW, terwijl op de voet van artikel 8:541 BW het in voormelde Afdeling omtrent aanvaring bepaalde eveneens toepassing vindt indien schade door een zeeschip is veroorzaakt - zoals in het onderhavige geval - zonder dat aanvaring plaats heeft gevonden (de zogeheten schadevaring). Artikel 8:544 BW luidt als volgt: “
Indien de aanvaring is veroorzaakt door de schuld van één schip, vergoedt de eigenaar van het schip dat de schuld had, de schade.”. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001, gepubliceerd onder NJ 2002,143, is sprake van schuld van een schip indien de schade onder meer het gevolg is van een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens onder meer de artikelen 6:170 en 6:171 BW. Naar het oordeel van het Gerecht is WGW als eigenaar van het schip (de [vaartuig 1] dus) ingevolge artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de door de fout van [gedaagde 2] als kapitein van de [vaartuig 1] veroorzaakte door onder meer [minderjarige] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval, omdat [eisers] onbestreden hebben gesteld dat de kans op de door [gedaagde 2] gemaakte fout is vergroot door de aan hem door WGW verleende opdracht om de [vaartuig 1] te besturen met daarachter op sleeptouw de tube, ter zake van welke opdracht WGW alle zeggenschap had over de wijze waarop die moest plaatsvinden. Aldus is sprake van (ruim op te vatten) ondergeschiktheid in de zin van artikel 6:170 BW. Dit één en ander brengt met zich dat in elk geval WGW aansprakelijk is voor de door [eisers] en door [minderjarige] geleden en nog te lijden schade als gevolg van ongeval.
4.6
Ter zake van de vraag of [gedaagde 2], die zich overigens om voor hem moverende redenen niet heeft beroepen op verjaring van de rechtsvorderingen van [eisers] op grond van artikel 8:1780 BW [1] , naast WGW eveneens aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval wordt het volgende overwogen. Het wettelijk systeem, als neergelegd in Boek 8 BW in het algemeen en in de artikelen 8:540 tot en met 8:546 BW in het bijzonder, houdt in dat primair wordt uitgegaan van de aansprakelijkheid van het schip en niet van de persoonlijke aansprakelijkheid van de kapitein. De reden daarvoor is dat de kapitein lang niet altijd de scheepseigenaar is maar vaak in loondienst, al dan niet van de scheepseigenaar, als zodanig is aangesteld. Om die reden dient eerst te worden gekeken naar de “schuld van het schip” zodat kan worden voorkomen dat de kapitein persoonlijk aansprakelijk zou zijn. Het schip is dan ook vaak verzekerd tegen aanvaringsschades. Dat betekent dat van [eisers] verwacht mag worden dat zij uitleggen om welke reden of op grond waarvan zij desalniettemin de kapitein persoonlijk uit onrechtmatige daad aanspreken en hoe zich dat verhoudt tot de aansprakelijkheidsregels van artikel 8:540 tot en met 8:546 BW, welke regels hebben te gelden als lex specialis ten opzichte van de aansprakelijkheidsregels volgens Afdeling 1 van Titel 3 van Boek 6 BW, zijnde lex generalis. Nu die uitleg ontbreekt valt niet in te zien waarom te dezen het adagium lex specialis derogat legi generalis niet van toepassing is. Aldus luidt met betrekking tot [gedaagde 2] de slotsom dat hij naar het oordeel van het Gerecht niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van het ongeval. De rechtsvorderingen van [eisers] voorzover gericht tegen [gedaagde 2] zullen daarom worden afgewezen [2] .
4.7 [
eisers] hebben gesteld dat (1) WGW bij Northernreef een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, en dat (2) Northernreef op grond van die verzekeringspolis aansprakelijk is voor de door [minderjarige] en [eisers] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Die onder (2) omschreven stelling mist naar het oordeel van het Gerecht verificatoire onderbouwing, en wordt daarom gepasseerd. Het had te dezen op de weg van [eisers] gelegen om een afschrift van de bewuste polis te overleggen waaruit kon blijken dat zij Northernreef rechtstreeks kunnen aanspreken voor de schade als gevolg van het ongeval, althans om helder toe te licht op grond van welke regelgeving dat mogelijk is. Die toelichting ontbreekt. Aldus komt niet vast te staan dat Northernreef als aansprakelijkheidsverzekeraar van WGW rechtstreeks aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval. Daar komt nog bij dat is gesteld noch is gebleken in hoeverre Northernreef schade waarvoor WGW aansprakelijk is dekt. Dit één en ander brengt met zich dat de rechtsvorderingen van [eisers] voorzover gericht tegen Northernreef zullen worden afgewezen.
4.8
De algehele slotsom luidt dat hiervoor onder a. en b. omschreven vorderingen van [eisers] zullen worden toegewezen als na te melden.
4.9 [
eisers] hebben onbetwist gesteld dat zij in totaal US$ 61.543,29 aan materiële schade hebben geleden zoals hiervoor onder 2.5 omschreven, terwijl die schade niet tot dat bedrag beperkt is gebleven en dat met betrekking tot [minderjarige] nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Daar komt bij dat [eisers] onbestreden hebben gesteld dat [minderjarige] als gevolg van het ongeval levensvreugde heeft gederfd en nog steeds derft nu vast staat dat zij vaak nog pijn heeft waarvoor ze moet worden behandeld. In dit alles ziet het Gerecht aanleiding om WGW te veroordelen tot het betalen van een voorschot onder algemene titel op de door haar te vergoeden door [minderjarige] en door [eisers] geleden en mogelijk nog te lijden schade als gevolg van het ongeval, groot US$ 65.000,--. In zoverre zal de hiervoor onder c. omschreven vordering van [eisers] worden toegewezen.
4.1
WGW zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eisers], tot aan deze uitspraak begroot op (1/3 deel van Afl. 1.500,-- =) Afl. 500,-- aan griffiegeld, Afl. 210,-- aan oproepingskosten en Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 7, ad Afl. 2.000,-- per punt), te vermeerderen met Afl. 250,-- aan nakosten advocaat en verder te vermeerderen met Afl. 150,-- in geval van betekening van dit vonnis aan WGW indien en voorzover zij na aanschrijving veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen, dit alles te vermeerderen met wettelijk rente gerekend vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis.
4.11 [
eisers] zullen als de jegens [gedaagde 2] in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde 2], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 7, ad Afl. 2.000,-- per punt).
4.12 [
eisers] zullen, als de jegens Northernreef in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Northernreef, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart voor recht dat dat WGW aansprakelijk is voor de door [eisers] en door [minderjarige] geleden en mogelijk nog te lijden schade als gevolg van het ongeval;
5.2
veroordeelt WGW tot betaling van die schade aan [eisers], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3
veroordeelt WGW om bij wijze van voorschot op vergoeding van schade onder algemene titel te betalen aan [eisers] US$ 65.000,-- (of het equivalent daarvan in Arubaans courant);
5.4
veroordeelt WGW in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eisers], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.710,--, te vermeerderen met Afl. 250,-- aan nakosten advocaat en verder te vermeerderen met Afl. 150,-- in geval van betekening van dit vonnis aan WGW indien en voorzover zij na aanschrijving veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen, dit alles te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
5.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voormelde verklaring voor recht;
5.6
wijst af het meer of anders door [eisers] verzochte;
5.7
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde 2], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.000,--;
5.8
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Northernreef, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
5.9
verleent aan [gedaagde 2] verlof tot kosteloos procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het tweede lid van artikel 3:322 BW luidt: “
2.Zie in dit verband rechtsoverweging 2.7. van de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten van 9 augustus 2016, gepubliceerd onder vindnummer ECLI:NL:OGEAM:2016:49 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAM:2016:49).