ECLI:NL:OGEAM:2016:49

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
AR 2014/175
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van schip versus persoonlijke aansprakelijkheid van kapitein in zeerechtelijke geschil

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, stond de aansprakelijkheid van een schip versus de persoonlijke aansprakelijkheid van de kapitein centraal. Eiseres, aangeduid als [A], had een vordering ingesteld tegen gedaagde [B], die als kapitein van het schip Treasure Seeker fungeerde. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 12 oktober 2014, waarbij [A] schade had geleden door ondeugdelijk aanmeren van het schip. Het Gerecht verwees naar een eerder tussenvonnis van 9 februari 2016, waarin [B] was belast met de bewijsvoering dat hij op de betreffende datum niet de eigenaar van het schip was, maar dat een LLC de eigenaar was. [B] overhandigde een 'Certificate of Documentation' waaruit bleek dat de LLC op dat moment de eigenaar was, wat het Gerecht overtuigde van zijn bewijsvoering.

[A] voerde aan dat de aansprakelijkheid niet alleen op de eigendom van het schip berustte, maar ook op de persoonlijke aansprakelijkheid van [B] als kapitein. Het Gerecht oordeelde echter dat de aansprakelijkheid primair bij het schip ligt, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, en dat de kapitein niet automatisch persoonlijk aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door het schip. Het Gerecht concludeerde dat [A] niet voldoende had aangetoond dat [B] persoonlijk aansprakelijk was voor de schade en dat de vorderingen in conventie en reconventie moesten worden afgewezen. De proceskosten werden door het Gerecht voor ieder partij voor eigen rekening gesteld.

Uitspraak

Vonnis van 9 augustus 2016
Zaaknummer: AR 2014/175
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[A]
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.,
tegen
[B],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. K. Huisman.
Eiser wordt aangeduid als “[A]”. Gedaagde worden aangeduid als “[B]”.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht verwijst naar het tussenvonnis d.d. 9 februari 2016. Door [B] is een akte ter voldoening aan bewijsopdracht met een productie in het geding gebracht. [A] heeft een antwoordakte ingediend.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis is [B] belast met het bewijs van zijn stelling dat hij op 12 oktober 2014 niet de eigenaar was van de Treasure Seeker, maar dat LLC of een andere persoon de eigenaar was.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [B] een “Certificate of Documentation” van de “Department of Homeland Security”, “United States Coast Guard”, “National Vessel Documentation Center” overgelegd, gedateerd op 14 maart 2016. Daaruit blijkt dat als “Owners” zijn vermeld “A pirates life for me LLC” met de vermelding “comprised of three members.”
2.3.
Gecombineerd met het eerdere door [B] in het geding gebrachte “Certificate of Documentation” (omschreven in overweging 4.9. van het tussenvonnis), waaruit blijkt dat de LLC op 2 november 2012 de eigenaar van het schip was, oordeelt het Gerecht dat [B] is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Weliswaar voert [A] aan dat hieruit niet voor 100% zeker volgt dat de LLC op 12 oktober 2014 ook de eigenaar was, maar het tegendeel daarvan wordt door [A] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zulks terwijl zij zich eveneens had kunnen wenden tot het National Vessel Documentation Center. Dat heeft [A] kennelijk niet gedaan. Evenmin heeft [A] het Gerecht gevraagd te worden toegelaten tot de contra-enquête, waartoe zij vanzelfsprekend recht had.
2.4.
Blijkens haar antwoordakte onder 6 laat [A] de mogelijke aansprakelijkheid van [B] als een van de drie aandeelhouders van de LLC (“comprised of three members”) verder rusten zodat het Gerecht daar evenmin aandacht aan hoeft te besteden.
2.5. [
A] voert nog aan dat het Gerecht in het tussenvonnis onder 4.6. heeft miskend dat zij de aansprakelijkheid voor de door haar ondervonden schade niet zozeer stoelt op de aansprakelijkheid van [B] als eigenaar als wel op de aansprakelijkheid van [B] als kapitein. Zij verwijst in haar antwoordakte naar specifieke passages in haar eerdere processtukken die daarop zouden wijzen. Wel degelijk zou zij hem een onrechtmatige daad hebben verweten als kapitein en niet als scheepseigenaar. Die onrechtmatige daad bestaat uit het, kort gezegd, gebleken ondeugdelijke aanmeren van de Treasure Seeker waardoor schade aan haar eigendommen is ontstaan.
2.6.
Het Gerecht leest dat echter niet in het verzoekschrift onder punt 7 dat door [A] wordt geciteerd. Zij citeert echter niet de veelzeggende laatste zin:
“De heer [B] had net als eigenaren van veel andere schepen zijn vaartuig voldoende moeten afmeren.”Daaruit mocht het Gerecht afleiden, zoals overigens in de overgrote meerderheid van de aanvaringszaken, dat ook deze zaak over de “schuld van het schip” gaat en niet over de persoonlijke aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de kapitein. Uit de conclusie van repliek blijkt verder onvoldoende dat de gronden van de eis zijn veranderd, zodanig dat het (kennelijk) alleen nog maar gaat om de onrechtmatige daad van kapitein [B].
2.7.
Desalniettemin zal het Gerecht op de kwestie van de aansprakelijkheid van [B] ingaan, zulks ten overvloede. Het wettelijk systeem, als neergelegd in boek 8 in het algemeen en in de artikelen 8:540 tot en met 546 BW in het bijzonder, houdt in dat primair wordt uitgegaan van de aansprakelijkheid van het schip en niet van de persoonlijke aansprakelijkheid van de kapitein. De reden daarvoor is dat de kapitein lang niet altijd de scheepseigenaar is maar vaak in loondienst, al dan niet van de scheepseigenaar, als zodanig is aangesteld. Om die reden dient eerst te worden gekeken naar de “schuld van het schip” zodat kan worden voorkomen dat de kapitein persoonlijk aansprakelijk zou zijn. Het schip is dan ook vaak verzekerd tegen aanvaringsschades. Dat betekent dat van [A] verwacht mag worden dat zij uitlegt om welke reden zij desalniettemin de kapitein persoonlijk uit onrechtmatige daad aanspreekt en hoe die onrechtmatige daad zich verhoudt tot de aansprakelijkheidsregels van artikel 8:540 tot en met 546 BW. Dat doet zij echter niet. Anders dan [A] stelt is het niet zo dat in de jurisprudentie algemeen is aangenomen dat de kapitein voor eigen onrechtmatig handelen in zijn functie-uitoefening kan worden aangesproken. [A] verwijst uitsluitend naar een uitspraak van een lagere rechter (Rechtbank Dordrecht, 27 juli 2011, ECLI:NL:RBDOR:2011:BR3149).
2.8.
Aldus is het Gerecht van oordeel dat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen.
2.9.
De reconventionele vorderingen worden als volgt onderbouwd door [B]. Hij heeft als kapitein een commissieregeling met de vennootschap “A Pirates Playground N.V.” voor zijn werkzaamheden op het schip. Vanwege het door [A] gelegde conservatoire beslag kon het schip niet worden verhaald naar de werf voor reparatie en zodoende kon [B] dus geen geld verdienen. Aldus pleegt [A] een onrechtmatige daad jegens [B]. Dit wordt door [A] gemotiveerd weersproken.
2.10.
Het Gerecht overweegt dat deze stellingen van [B] niet opgaan. Een conservatoir scheepsbeslag houdt niet in dat het schip niet mag worden gerepareerd of niet mag worden aangewend voor exploitatiedoeleinden. Dit laatste spreekt in dit geval des te sterker omdat uit de processtukken van [B] zèlf volgt dat het schip vóór orkaan Gonzalo statisch op een en dezelfde plek lag en dat de toeristen vanaf de wal werden opgehaald om in piratensfeer een leuke tijd te hebben. Dat kan gebeuren zonder enige hinder van het beslag te ondervinden en zonder dat het schip aan het beslag wordt onttrokken. Gesteld noch gebleken is dat [B] [A] schriftelijk heeft verzocht het schip te mogen verhalen ten behoeve van reparatiewerkzaamheden, laat staan dat is gebleken dat [A] dat zou hebben geweigerd zodat deze stelling van [B] evenmin opgaat.
2.11.
Aldus is het Gerecht van oordeel dat de vorderingen in reconventie ook dienen te worden afgewezen.
2.12.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding om te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening dienen te houden.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen af,
bepaalt dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening dienen te houden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.