In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg op 12 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van vuurwapenbezit. De verdachte, die eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een soortgelijk feit, kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd. Het Gerecht hield rekening met het feit dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 maart 2024, waar de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.G. Croes, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. Z.J.E. Paesch, heeft de vordering tot veroordeling ingediend. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de periode van 13 augustus tot en met 16 september 2023. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. De bewijsmiddelen, waaronder videobeelden en WhatsApp-berichten, wezen op de nauwe samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij beschikkingsmacht had over het wapen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat strafbaar is gesteld in de Vuurwapenverordening. De opgelegde straf is in lijn met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.