ECLI:NL:OGEAA:2025:120

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
AUA202301015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie tussen wettige en natuurlijke kinderen bij belastingaftrek voor alimentatie

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 mei 2025 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, wonende te Aruba, had een definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 ontvangen, waarbij hij een heffingsgrondslag van Afl. 218.701 had. Hij kwam in bezwaar tegen deze aanslag, omdat hij een bedrag van Afl. 22.074 aan kinderalimentatie voor zijn dochter als buitengewone lasten wilde aftrekken. De Inspecteur accepteerde echter alleen een kinderaftrek van Afl. 750, omdat de dochter als wettig kind werd beschouwd en niet tot het huishouden van de belanghebbende behoorde. Het Gerecht oordeelde dat het onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen in de belastingwetgeving discriminerend is en in strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in de Staatsregeling van Aruba en de artikelen 8 en 14 van het EVRM. Het Gerecht besloot dat de belanghebbende recht had op aftrek van buitengewone lasten, waardoor zijn belastbare inkomen werd verlaagd naar Afl. 210.151. De Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan de belanghebbende te vergoeden. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 mei 2025
BBZ nr. AUA202301015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 10 mei 2021 een definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 218.701, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 9.030.
1.2
Belanghebbende is op 28 mei 2021 in bezwaar gekomen tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 januari 2023 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft de aanslag verminderd tot een heffingsgrondslag van Afl. 215.551.
1.4
Belanghebbende is op 22 maart 2023 in beroep gekomen
.Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft op 5 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024 te Oranjestad. Belanghebbende heeft de zitting per video-verbinding bijgewoond. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Aan het einde van de zitting heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft drie kinderen,[K] geboren op [geboortedatum], [L], geboren op [geboortedatum] en een minderjarige dochter (hierna: de dochter) geboren op [geboortedatum] en woonachtig in Nederland.
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2017 een bedrag van Afl. 22.074 aan betaalde kinderalimentatie ten behoeve van de dochter aangegeven als buitengewone lasten (artikel 16a Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: de LIB)). Het aftrekbaar bedrag aan buitengewone is – na toepassing van de drempel van 5% - berekend op Afl. 8.550.
2.3
De Inspecteur heeft het aangegeven bedrag aan buitengewone lasten niet geaccepteerd.
2.4
In de bezwaarfase heeft de Inspecteur de aanslag verminderd. Daarbij heeft hij in op basis van artikel 23a LIB een bedrag aan kinderaftrek van Afl. 750 toegepast.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van buitengewone lasten. Deze vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld bestaat tussen partijen geen geschil over het aftrekbaar bedrag aan buitengewone lasten ten bedrage van
Afl. 8.550.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag naar een heffingsgrondslag van Afl. 207.751. De Inspecteur concludeert dat de aanslag juist is vastgesteld.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1
Artikel 16A LIB luidt voor het onderhavige jaar voor zover van belang als volgt:
1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:
a. tot voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen voor wie geen kinderaftrek wordt genoten en van andere bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie voor zover die personen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven.
4.1.2
Blijkens deze bepalingen komt een belastingplichtige die recht heeft op kinderaftrek, niet in aanmerking voor de regeling van buitengewone lasten.
4.2.1
Artikel 23A, eerste lid, LIB, luidt als volgt:
1. De in Aruba wonende belastingplichtige geniet kinderaftrek voor zijn eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen, die:
a. aan het einde van het kalenderjaar jonger dan 18 jaar zijn voor zover niet vallende onder b of c;
b. aan het einde van het kalenderjaar 16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar zijn, en wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding.
c. aan het einde van het kalenderjaar 16 jaar of ouder, doch jonger da 27 jaar zijn, en tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen en daartoe ook, hetzij in het afgelopen jaar buiten staat zijn geweest, hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar buiten staat zullen zijn.
4.2.2
Artikel 23A, tweede lid, LvIB luidt voor het onderhavige jaar 2017 als volgt:
2. Kinderaftrek voor — al of niet erkende — natuurlijke kinderen wordt enkel verleend indien zij tot het huishouden van de belastingplichtige behoren, dan wel in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding of in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden behoren.
Beoordeling
4.3
Belanghebbende stelt dat hij ter zake van de alimentatiekosten voor zijn dochter recht heeft op buitengewone lasten. Hij voert daartoe het volgende aan. Zijn dochter die binnen het huwelijk is geboren
(wettig kind)behoort niet tot zijn huishouden. Volgens belanghebbende moet hij evenals ouders van kinderen die niet binnen het huwelijk zijn geboren (
natuurlijke kinderen) die niet tot het huishouden behoren op basis van artikel 23a lid 2 LIB in aanmerking voor de regeling van buitengewone lasten. Hij voert aan dat de wetgeving – door een onderscheid te maken tussen wettige kinderen en natuurlijke kinderen – in strijd is met artikel 8 en artikel 14 van het EVRM en zo begrijpt het Gerecht met het in de Staatsregeling van Aruba vervatte gelijkheidsbeginsel en verbod van discriminatie. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst belanghebbende naar het arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 13 juni 1979, NJ 1980, 462, ECLI:NL:XX:1979:AC3090, het Marckx arrest, waarin het Hof het wettelijke onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen discriminatoir achtte en aanmerkte als strijdig met de artikelen 8 en 14 van het EVRM.
4.4
De Inspecteur stelt dat belanghebbende recht heeft op kinderaftrek en niet op buitengewone lasten. Artikel 23A lid 2 van de LIB heeft betrekking op
natuurlijke kinderenen niet – zoals in het onderhavige geval - op wettige kinderen die niet tot het huishouden behoren. Belanghebbende heeft op basis van artikel 23A lid 1 recht op kinderaftrek. Aftrek van kosten als buitengewone lasten komen pas aan de orde wanneer de kinderaftrek niet van toepassing is, aldus de Inspecteur. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraak van 9 september 2011 van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBACM:2011:11. De Inspecteur ontkent verder dat artikel 23A, lid 2 LIB discriminatoir is.
4.5
Partijen zijn het erover eens dat de dochter van belanghebbende niet tot zijn huishouden behoort en dat dit geen verband houdt met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding of in verband met ziekte of gebreken.
4.6
Belanghebbende heeft op basis van meergenoemde wettelijke bepalingen ter zake van de betaalde alimentatiekosten aan zijn dochter recht op kinderaftrek (Afl. 750) om die reden komt hij niet in aanmerking voor de regeling van buitengewone lasten (Afl.8.550). Een belastingplichtige die onder dezelfde omstandigheden alimentatiekosten ten bedrage van Afl. 8.550 zou betalen voor zijn
natuurlijke kinderen, komt wel in aanmerking voor de regeling van buitengewone lasten en een aftrekbaar bedrag van Afl. 8.550.
4.7
Dit onderscheid in behandeling tussen wettige kinderen en natuurlijke kinderen wordt veroorzaakt door het tweede lid van artikel 23A lid 2 LIB. Immers op basis van die bepaling komen alleen ouders met natuurlijke kinderen in aanmerking voor toepassing van de regeling van buitengewone lasten.
Onderscheid in strijd met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod?
4.8
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn neergelegd in artikel I.1 van de Staatsregeling. Deze bepaling luidt als volgt:
Allen die zich in Aruba bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid ras, geslacht, kleur, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of op welke grond dan ook is niet toegestaan.
4.9
Het onderscheid tussen huwelijkse kinderen en buitenhuwelijkse kinderen kan worden getoetst aan artikel I.1 van de Staatsregeling. Aangezien het gaat om een onderscheid naar geboorte, zijn zeer zwaarwegende gronden vereist om het onderscheid te kunnen rechtvaardigen (vgl. HR 6 september 2024:ECLI:NL:HR:2024:1130.).
4.1
In de Memorie van toelichting is over artikel 23a lid 2 LIB de volgende toelichting gegeven: ‘
De regering heeft verder gemeend de kinderaftrek ook te moeten uitbreiden tot natuurlijke kinderen en pleegkinderen. Uit een oogpunt van draagkracht is dit voor wat betreft – al of niet erkende – natuurlijke kinderen, in de gevallen dat het kind deel uitmaakt van het gezin van belastingplichtige volkomen gerechtvaardigd. Gedacht wordt hier o.a. aan de situatie dat man, vrouw en kinderen in gezinsverband samenleven, echter zonder dat een huwelijk is gesloten. De Regering is van mening dat in dit verband van zuiver fiscale beginselen moet worden uitgegaan(MvT Landsverordening van 18 december 1968 tot wijziging van de LIB 1943 (P.B. 1968, no.196) blz.9-11 (Vindplaats Handboek Antilliaans en Arubaans Belastingrecht)).
4.11
Met de uitbreiding van de kinderaftrek werd bewerkstelligd dat ook kinderaftrek wordt verleend voor natuurlijke en pleegkinderen die tot het gezin of huishouden behoren. Indien deze kinderen niet tot het huishouding behoren komt de belastingplichtige in aanmerking voor buitengewone lasten. Voor wettige kinderen wordt voormeld onderscheid niet gemaakt. Een belastingplichtige heeft voor de wettige kinderen onder omstandigheden altijd – ook indien zij niet tot het huishouden behoren - recht op kinderaftrek. In het onderhavige geval leidt deze regeling echter tot een lager bedrag aan alimentatiekosten voor het wettig kind.
4.12
De wettelijke bepaling noch de wetsgeschiedenis bieden aanknopingspunten voor het onderscheid in behandeling. Voor het onderscheid in de behandeling bestaat naar het oordeel van het Gerecht geen redelijke en objectieve rechtvaardiging. Dit onderscheid is naar het oordeel van het Gerecht in strijd met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod van artikel I.1 van de Staatsregeling. Hierbij wordt opgemerkt dat de door de Inspecteur aangehouden redenering dat ouders van wettige kinderen niet worden achtergesteld ten opzichte van ouders van natuurlijke kinderen omdat zij in beginsel altijd recht hebben op kinderaftrek, geen rechtvaardiging biedt voor het in het onderhavige geval geconstateerde onderscheid in behandeling.
Taak rechter en de te bieden rechtsbescherming
4.13
Ingevolge artikel VI.4 kan de rechter landsverordeningen aan de klassieke grondrechten neergelegd in Hoofdstuk I van de Staatregeling toetsen. Artikel I.22 bepaalt vervolgens dat de landsverordeningen geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met deze grondrechten.
4.13.1
Artikel VI.4 luidt als volgt:
De rechter treedt behoudens het bepaalde in artikel I.22 niet in de beoordeling van de verenigbaarheid van landsverordeningen met de Staatsregeling.
4.13.2
Artikel I.22 luidt als volgt:
Wettelijke voorschriften vinden geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van dit Hoofdstuk.
4.14
In dit concreet geval kan de rechter rechtsbescherming bieden door het discriminerend element - te weten de term ‘natuurlijk’ van de bepaling buiten toepassing te laten. Dit brengt mee dat belanghebbende recht heeft op de toepassing van buitengewone lasten. De geconstateerde ongelijkheid wordt hiermee wordt weggenomen.
4.15
Het bedrag aan buitengewone lasten ten bedrage van Afl. 8.550 is niet in geschil. Het belastbaar inkomen wordt (conform de aangifte) berekend op Afl. 210.151 (Afl. 218.701 minus Afl. 8.550).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is geen sprake.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, Landsverordening beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen van Afl. 210.151
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken 23 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300