ECLI:NL:OGEAA:2025:312

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202502994 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing beslag in kort geding tussen erfgenamen en rechtsopvolger van overleden koper

In deze zaak, die op 15 oktober 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de eisers, erfgenamen van een overleden verkoper, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, de rechtsopvolger van de overleden koper. De eisers vroegen om opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde was gelegd op een onroerende zaak, die eerder was verkocht aan de overleden koper. De koopovereenkomst was onderhevig aan bepaalde voorwaarden, waaronder de goedkeuring van de rechter voor de verkoop van de onroerende zaak. De eisers stelden dat het beslag hen belemmerde in de verkoop aan een nieuwe koper, terwijl de gedaagde aanvoerde dat hij recht had op nakoming van de koopovereenkomst als erfgenaam van de overleden koper. Het Gerecht oordeelde dat de eisers ontvankelijk waren in hun vorderingen, maar dat er onvoldoende bewijs was dat het beslag ondeugdelijk was. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. Het Gerecht benadrukte dat de bodemrechter uiteindelijk zal moeten oordelen over de geldigheid van de koopovereenkomst en de rechten van de partijen.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 15 oktober 2025
Behorend bij AUA202502994 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[Eiser 1],

2.
[Eiser 2],
3.
[Eiser 3],
zijnde de erfgenamen van [erflater],
allen te Aruba,
eisers, hierna ook te noemen: de [eisers] of bij voornaam,
gemachtigde: de advocaat mr. J.C.F. KIP,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. A.M.N. Croes-Thijsen, mr. A.A. Ruiz en mr. B.F.H. Croes.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de akte eiswijziging;
- de pleitnota namens de [eisers],
- de pleitnota namens [gedaagde],
- de mondelinge behandeling op 2 oktober 2025 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gehouden waaruit blijkt wie er op de zitting zijn verschenen.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 23 juni 2022 is tussen de [eisers] als verkopers en [koper] (hierna: [koper]) als koper een koopovereenkomst (hierna: de Koopovereenkomst) tot stand gekomen met betrekking tot een perceel (erfpachts)grond met daarop een woonhuis aan de [adres] te Aruba (hierna: de onroerende zaak). De koopprijs bedroeg Afl. 350.000,-.
2.2.
Artikel 3 (considerans) van de Koopovereenkomst luidt als volgt:
“This agreement is entirely conditioned on the division of the aforementioned inheritance/estate or the authorization of a judge for the sale of the property prior to the division of the aforementioned inheritance/estate;”
2.3
Artikel 8 van de Koopovereenkomst luidt als volgt:
“This agreement is personal to Buyer and is not assignable by Buyer either voluntarily, by operation of law, or otherwise, without Sellers’s express written consent. Sellers may assign its rights hereunder in Sellers’s sole discretion.”
2.4
Tussen de [eisers] als eisers en andere erfgenamen als gedaagden heeft dit Gerecht op 16 april 2025 een vonnis gewezen (met kenmerk AUA202300816 AR) dat in kracht van gewijsde is gegaan (hierna: het vonnis). Onder andere is het volgende beslist:
“3.1 verleent aan [eisers] [de [eisers], GEA], zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk, een machtiging om binnen een periode van twee jaar na vandaag over te gaan tot verkoop en levering van het perceel erfpachtgrond (behorende tot de erfenis van wijlen [erflater] en wijlen [erflaatster]) (…), met het daarop gebouwde woning, plaatselijk bekend als [adres] in Aruba, aan mevrouw [koper] voor een koopsom van Afl. 350.000,-, een en ander conform de overgelegde “conditional purchase & sale agreement” van 21 [moet zijn 23, GEA] juni 2022;”
2.5
Op 8 december 2023 is [koper] overleden. [Gedaagde] was haar echtgenoot. Blijkens een notariële akte van 8 juli 2024
(“Akte van ongedaanmaking wettelijke verdeling / alsmede gedeeltelijke verdeling van gemeenschap / vestiging recht van vruchtgebruik aandelen”)is hij als enige gerechtigd tot de huwelijksgoederengemeenschap en haar nalatenschap.
2.6
Op 21 april 2025 is een schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen tussen eiseres sub 1 als verkoopster en [nieuwe koper] (hierna: [nieuwe koper]) als koper met betrekking tot de onroerende zaak. De prijs bedraagt Afl. 350.000,00 en daarvan is 10% al bij de notaris is aanbetaald. [Nieuwe koper] is de oom van de kinderen van [koper].
2.7 [
Gedaagde] heeft op 6 augustus 2025 conservatoir beslag tot levering op de onroerende zaak gelegd. De eis in de hoofdzaak is aanhangig bij dit Gerecht. Daarin vordert [gedaagde] onder andere een verklaring voor recht dat de [eisers] gehouden zijn tot nakoming van de Koopovereenkomst door verkoop en levering aan [gedaagde] die de rechtsopvolger onder algemene titel is van [koper].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De [eisers] verzoeken, na eiswijziging, het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, als volgt te beslissen:
gedaagde te bevelen om binnen 48 uur het gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak op te heffen op straffe van een dwangsom van Afl. 15.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
voor zover nodig te verklaren dat eisers zich het recht op schadevergoeding wegens het onrechtmatig beslag uitdrukkelijk voorbehouden,
gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief nakosten, uitvoerbaar bij voorraad;
elke andere beslissing te nemen, welke U E.A. in goede justitie vermeent te behoren.
3.2 [
Gedaagde] verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de [eisers] af te wijzen dan wel hen daarin niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de [eisers] in de proceskosten, alles bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.3
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

Ontvankelijkheid eisers
4.1
In de pleitnota van de [eisers] staat dat [eiser 3] op 17 mei 2025 is overleden. Dat betekent dat de ingestelde vorderingen niet mede aan hem kunnen worden toegewezen. Het verzoekschrift is immers ingediend op 16 september 2025; dus na zijn overlijden. Het Gerecht beschouwt [eiser 3] dus niet als procespartij. Dat betekent dat als eisers alleen [eiser 1] en [eiser 2] kunnen worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat zij niet gerechtigd zijn de gemeenschap waarin de onroerende zaak valt in rechte te vertegenwoordigen zodat zij in zoverre ontvankelijk in hun vorderingen zijn.
Spoedeisend belang
4.2
De vordering ziet op opheffing van het conservatoire beslag op de onroerende zaak omdat dit in de weg staat aan levering aan [nieuwe koper]. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
De argumenten van partijen
4.3
De [eisers] voeren, samengevat, het volgende aan. Door het overlijden van [koper] tijdens de procedure kon er geen uitvoering worden gegeven aan het vonnis. Op grond van artikel 8 van de koopovereenkomst gaat de vordering tot nakoming niet over op [gedaagde] als erfgenaam/rechtsopvolger van [koper]. Dat beding is namelijk een rechtsgeldige uitzondering op de hoofdregel van artikel 6:249 in verband met artikel 3:83 BW, zodat met het overlijden van [koper] de koopovereenkomst is komen te vervallen. Bovendien is het in leven zijn van [koper] een opschortende voorwaarde in de zin van artikel 6:22 BW. De [eisers] mogen dus zelf kiezen aan wie zij de onroerende zaak willen verkopen. Zij wijzen er verder op dat de onroerende zaak deel uitmaakt van een zeer langdurig onverdeeld gebleven boedel en dat de beslaglegging de afwikkeling daarvan vertraagt. [Koper] was makelaar en heeft nota bene de tekst van de Koopovereenkomst met daarin artikel 8 zelf aangeleverd. De gemachtigde van de [eisers], destijds betrokken bij de totstandkoming van de Koopovereenkomst, bevestigt in een e-mail van 18 juni 2025 aan de notaris het volgende:
“De bepaling van punt 8 van de Conditional Purchase & Sale Agreement was inderdaad gericht op het vastleggen dat de (koop)overeenkomst een persoonlijk karakter had en dat de rechtsverhouding die uit de overeenkomst voortvloeit niet overgaat (zou gaan) op de erfgenamen van (nu) wijlen [koper]. Ik heb bovenstaande van de verkopers begrepen en (destijds) dit ook met de koper besproken. Ik kan dus bevestigen dat de intentie voor beide partijen zowel bekend als duidelijk was. (…)”Datzelfde wordt bevestigd in schriftelijke verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2].
4.4 [
Gedaagde] wijst erop dat in het vonnis toestemming is gegeven om aan [koper] de onroerende zaak te verkopen. Hij is de rechtsopvolger van [koper] en kan dus wel degelijk nakoming van de koopovereenkomst verlangen zodat de onroerende zaak aan hem behoort te worden overgedragen en niet aan [nieuwe koper] of welke andere derde dan ook. Zie artikel 6:249 BW in verband met artikel 4:18 BW. Daar staat artikel 8 van de koopovereenkomst niet aan in de weg. Verkoop aan [gedaagde], althans aan haar dochters, was ook de hartenwens van [koper]. Ten tijde van ondertekening van de Koopovereenkomst waren de [eisers] op de hoogte van de precaire gezondheidstoestand van [koper] waardoor de kans op overlijden reëel was. De declaraties van de advocaat van de [eisers] ten behoeve van de procedure die leidde tot het vonnis van 16 april 2025 heeft zij voldaan. Hierdoor stond voor [koper] vast dat na haar overlijden haar erfgenamen de onroerende zaak in eigendom zouden verwerven. Tijdens haar ernstige ziekte hebben de [eisers], noch hun gemachtigde, de moeite genomen om haar ervan in kennis te stellen dat de Koopovereenkomst door haar overlijden geen gevolg meer zou hebben. Dat [koper] een makelaar was en dus kon weten wat artikel 8 behelst doet niet ter zake; zij vertrouwde namelijk volledig op de gemachtigde van de [eisers] die zij eigenlijk als haar eigen juridisch vertegenwoordiger beschouwde.
De overwegingen van het Gerecht
4.5
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de rechter een conservatoir beslag onder andere opheffen als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt of als van het onnodige van het beslag blijkt. In dit kort geding moet worden beoordeeld of het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter zou beslissen dat artikel 8 van de Koopovereenkomst in de weg staat aan levering aan [gedaagde] als rechtsopvolger van [koper]. Dat betekent hoogstwaarschijnlijk dat de bodemrechter artikel 8 zal gaan uitleggen met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Die luidt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan deze bepalingen mocht toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen mag worden verwacht.
4.6
Het Gerecht zal zich in dit kort geding niet wagen aan een uitleg van artikel 8. Daarvoor worden over en weer argumenten naar voren gebracht die in het kader van deze spoedprocedure moeilijk te waarderen zijn. Aan de [eisers] kan worden toegegeven dat artikel 8 lijkt uit te sluiten dat de erfopvolger van [koper] geen rechten aan de Koopovereenkomst kan ontlenen, maar dat neemt niet weg dat bij uitleg ook alle andere omstandigheden een rol kunnen spelen en daarover stelt [gedaagde] het nodige dat het Gerecht nu niet volledig op alle merites kan waarderen. Ook de rol van de gemachtigde van de [eisers] bij de totstandkoming van de Koopovereenkomst en de verwijzing in het vonnis naar de Koopovereenkomst roepen vragen op die in dit kort geding in de weg staan aan een uitleg in de zin die de [eisers] voorstaan. Daarbij komt ook nog eens de kans reëel is dat opheffing van het beslag ertoe leidt dat een onomkeerbare situatie wordt gecreëerd waardoor [gedaagde] definitief achter het net vist. De kortgedingrechter moet daarvoor waken en het Gerecht overweegt daarom dat partijen de uitspraak van de bodemrechter hierover moeten afwachten. Met andere woorden: aan het Gerecht is niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het beslag gebleken.
4.7
Een belangenafweging maakt dit niet anders. Dat met [nieuwe koper] inmiddels een koopovereenkomst is gesloten maakt niet dat het Gerecht het beslag zal opheffen. Uit de onderhandse verklaring van [dochter van gedaagde] (dochter van [gedaagde] en mevrouw [koper]) volgt namelijk dat zij in januari 2024 en mei 2024 contact heeft gehad met de gemachtigde van de [eisers]. In die contacten heeft zij duidelijk gemaakt dat de familie [gedaagde] de onroerende zaak wilde kopen en de gemachtigde stelde toen voor een intentieverklaring op te stellen en opnieuw een koopovereenkomst aan te gaan. Ondanks die wetenschap zijn de [eisers] toch in zee gegaan met [nieuwe koper]. Het kan natuurlijk zijn dat deze verklaring in de bodemprocedure door de [eisers] wordt betwist en dat bij nader onderzoek deze niet blijkt te kloppen. Maar in het kader van dit kort geding kan het Gerecht hieraan niet voorbijgaan. Dat sprake is van een langdurig onverdeelde boedel betekent niet dat (mede) hierom [gedaagde] minder recht zou hebben op een waardering van zijn argumenten door de bodemrechter. Het conservatoire beslag blijft dus liggen.
4.8.
De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partijen worden zij veroordeeld in de proceskosten.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verstaat dat [eiser 3] geen procespartij is,
5.2
wijst het gevorderde af,
5.3
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.