ECLI:NL:OGEAA:2025:316

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
AUA2025003178 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot opheffing van beslag op de woning in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 17 oktober 2025 een vonnis gewezen in een kort geding waarin [eiseres] een vordering tot opheffing van beslag op haar woning heeft ingediend. De achtergrond van de zaak betreft een eerder kort geding dat op 4 juni 2025 werd uitgesproken, waarin de vordering van [eiseres] en de minderjarige [minderjarige] tot opheffing van hetzelfde beslag werd afgewezen. De woning is gezamenlijk eigendom van [eiseres] en de overleden erflater, en er rusten hypotheken op het pand. De gedaagde, [gedaagde], heeft conservatoir maritaal beslag gelegd op de woning. Het Gerecht heeft in deze procedure vastgesteld dat de vordering van [eiseres] niet kan worden toegewezen, omdat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde]. Het Gerecht oordeelt dat de belangenafweging niet in het voordeel van [eiseres] uitvalt, aangezien het belang van [gedaagde] om haar mogelijke aanspraken op de woning te beschermen zwaarder weegt. De vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen, en [eiseres] wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 17 oktober 2025
Behorend bij AUA202503178 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift,
- de conclusie van antwoord,
- extra productie van [eiseres],
- de pleitnota namens [eiseres],
- de pleitnota namens [gedaagde],
- de mondelinge behandeling op 13 oktober 2025 waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waaruit blijkt wie er zijn verschenen,
- het na de zitting op verzoek van het Gerecht namens [gedaagde] toegezonden beslagrekest (zonder bijlagen).
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.DE BEOORDELING

Waar gaat de zaak over?
2.1
Op 4 juni 2025 is door dit Gerecht tussen [eiseres] en de minderjarige [minderjarige] (hierna: de minderjarige), die werd vertegenwoordigd door de twee testamentaire bewindvoerders, als eiseressen tegen [gedaagde] als gedaagde een kort geding vonnis uitgesproken. Dit vonnis is gepubliceerd op rechtspraak.nl (ECLI:NL:OGEAA:2025:181). De vordering van [eiseres] en de minderjarige in die procedure is dezelfde als de vordering van (alleen) [eiseres] in het huidige kort geding, namelijk opheffing van het beslag op de woning aan de [adres 1] te Aruba. Het Gerecht heeft de vordering in het eerdere kort geding afgewezen. Van die afwijzing is geen hoger beroep ingesteld. Alles wat in dat vonnis is overwogen en beslist geldt als hier letterlijk herhaald en ingelast. De daarin vastgestelde feiten worden voor de leesbaarheid hier overgenomen:
“2.1 [Eiseres] is weduwe van [erflater] (hierna: erflater), die is overleden op 17 januari 2024 te Aruba. Partijen waren gehuwd zonder huwelijkse voorwaarden. Door het overlijden van erflater is de huwelijksgoederengemeenschap tussen [eiseres] en erflater ontbonden.
2.2
Uit het huwelijk van [eiseres] en erflater is [gedaagde] (eiseres 2) geboren. Bij uiterste wilsbeschikking van erflater is zij als enig erfgename benoemd.
2.3 [
eiseres] en erflater zijn gezamenlijk eigenaar van het erfpachtrecht met betrekking tot het perceel met woning aan de [adres 1] te Aruba (hierna: de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek ten behoeve van de Aruba Bank (hierna: de bank).
2.4 [
Gedaagde] is de ex-echtgenote van erflater. [Gedaagde] en erflater zijn op 29 september 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding tussen [gedaagde] en erflater is uitgesproken bij beslissing van het Gerecht van 16 oktober 2017. De echtscheiding is op 11 december 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het huwelijk op die datum is ontbonden. De in de uitspraak bevolen scheiding en deling is niet uitgevoerd.
2.5 [
Gedaagde] heeft op 29 november 2024 conservatoir maritaal beslag doen leggen op de woning.
2.6
De bank heeft de hypotheek met betrekking tot de woning opgezegd althans aangekondigd dat te zullen doen en heeft [eiseres] tot 31 mei 2025 de tijd gegeven om een andere financier te vinden. Als [eiseres] daar niet in slaagt, zal de woning worden geveild.”
2.2
De bank blijkt nu de veiling te hebben aangezegd aan [eiseres] tegen 23 oktober 2025. De hoofdsom bedraagt Afl. 740.219,00, waarvan een bedrag van Afl. 93.765,13 per 26 augustus 2025 opeisbaar is. Ter zitting bleek dat [eiseres] vorige week een bedrag van Afl. 50.000,00 ter aflossing hierop heeft betaald. Ook werd door haar medegedeeld dat zij over voldoende fondsen beschikt om de volledige achterstand af te lossen. Daarmee is volgens haar echter niet gegeven dat de bank de executie zal afblazen.
2.3 [
Gedaagde] voert verweer tegen de vordering tot opheffing van het beslag. Daarop zal hierna, voor zover nodig voor de beoordeling, worden ingegaan.
Het spoedeisend belang
2.4
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering (het voorkomen van een executieveiling van de door [eiseres] bewoonde woning) gegeven.
Ontvankelijkheid
2.5
De woning valt in een gemeenschap waarin [eiseres] en de minderjarige zijn gerechtigd. Anders dan in het eerdere kort geding het geval was, is de minderjarige in deze zaak niet in rechte betrokken. Verder is onbekend of de veiling door de bank ook aan haar bij exploot is aangezegd. [Gedaagde] stelt dat [eiseres] daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard.
2.6
Het Gerecht oordeelt dat dit verweer niet opgaat. De woning valt in een onverdeelde gemeenschap. Omdat [eiseres] ervoor kiest om alleen [gedaagde] in rechte te betrekken, kan en zal het Gerecht alleen een voorlopig oordeel over de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] geven. Mocht het beslag worden opgeheven, dan geldt die uitspraak ook alleen maar in die rechtsverhouding. Als [eiseres] ook opheffing van het beslag ten aanzien van de minderjarige wenst, zal [eiseres] met de minderjarige tot een schikking moeten komen die inhoudt dat het beslag wordt opgeheven of alsnog tegen haar een vordering tot opheffing van het beslag moeten instellen. In dat kort geding kunnen dan de argumenten van de minderjarige, beter gezegd: haar testamentaire bewindvoerders, worden beoordeeld. Kortom: [Eiseres] kan in haar vordering tot opheffing van het beslag tegen alleen [gedaagde] worden ontvangen.
De inhoudelijke kant van de zaak
2.7
In het vorige kort geding is de afwijzing van de opheffing van het beslag als volgt gemotiveerd:
“4.1 De vordering tot opheffing van het beslag toetst het Gerecht aan drie criteria:
(1) Hebben [eiseressen] spoedeisend belang bij de opheffing?
(2) Hebben [eiseressen] summierlijk van de ondeugdelijkheid het recht van de
beslaglegger [gedaagde] doen blijken?
(3) Leidt een afweging van de belangen van partijen tot een ander oordeel dan volgt uit de toetsing aan criteria (1) en (2)?
4.2 [
Eiseres] heeft aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij opheffing van het beslag. Het gaat om het huis waar zij met haar minderjarige dochter woont. De bank eist herfinanciering voor 31 mei 2025 en is misschien nog bereid tot uitstel, maar dat is onzeker. Aan criterium (1) is voldaan.
4.2.1
De essentiële vraag in dit geding is wanneer de koopovereenkomst is aangegaan. Het huwelijk is door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand geëindigd op 11 december 2017. Daarmee is ook de huwelijksgoederengemeenschap geëindigd. Is de koopovereenkomst - die mede strekt tot overdracht van de economische eigendom - gesloten op 10 december 2017, dan valt de woning mogelijk nog in de gemeenschap tussen erflater en [gedaagde] en heeft zij met recht beslag gelegd tot zekerheid van verhaal van een vordering waarvan het bestaan aannemelijk is. Is de koopovereenkomst daarentegen gesloten op 11 december 2018, dan valt de waarde van de woning buiten die gemeenschap en is het beslag zonder recht gelegd. Dit laatste wordt niet anders wanneer juist is de stelling van [gedaagde] dat de woning is gefinancierd met spaargeld van haar en erflater. Zij heeft immers maritaal beslag gelegd en krachtens artikel 768 Rv kan dit slechts strekken tot bescherming van gemeenschapsgoederen; het is geen algemeen zekerheidsmiddel voor vorderingen uit anderen hoofde.
4.2.2
Onduidelijk is gebleven of de koopovereenkomst tussen enerzijds erflater en [eiseres] als kopers en anderzijds [verkoper] als verkoper is aangegaan op 10 december 2017, zoals [gedaagde] stelt, dan wel op 10 december 2018, zoals [eiseres] stelt. Voor beide standpunten valt wat te zeggen.
4.2.3
Voor 10 december 2017 pleiten onder meer (i) de ‘akte van juridische levering’ van de woning aan erflater en [eiseres], die vermeldt dat de koopovereenkomst dateert van 10 december 2017 en (ii) de door [gedaagde] overgelegde hypotheekakte van 10 december 2017, waarin staat dat de akte van verkoop en koop met uitgestelde levering op diezelfde datum is verleden.
4.2.4
Voor 10 december 2018 pleiten onder meer de door [eiseres] overgelegde (i) schriftelijke koopovereenkomst met datum 11 oktober 2018 en (ii) een akte van 3 december 2024 waarin staat dat de in de ‘akte van juridische levering’ genoemde datum van de koopovereenkomst (1 december 2017) foutief is en deze datum is gewijzigd naar 10 december 2018.
4.2.5
Bij deze stand van zaken, een gelijk spel als het ware, kan niet worden geoordeeld dat [eiseres] summierlijk heeft doen blijken dat [gedaagde] zich evident ten onrechte op het standpunt stelt dat zij nog vermogensrechtelijke aanspraken heeft op de ontbonden huwelijksgemeenschap met erflater, die belegd zijn in de woning. Dit betekent dat de vordering tot opheffing niet kan worden toegewezen, omdat aan criterium (2) niet is voldaan.
4.3
Ook in de belangenafweging valt voor de standpunten van beide partijen wat te zeggen. [Eiseres] heeft er evident belang bij dat de financiering van het huis waar zij met haar dochter woont wordt voortgezet of overgenomen, hetgeen bij handhaving van het beslag wordt bemoeilijkt. Anderzijds vormt het huis voor [gedaagde] de enige zekerheid dat haar (mogelijke) aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap dat in het huis is belegd, op enig moment tot uitkering zal komen. Het belang van [eiseres] weegt niet zodanig zwaarder dan dat van [gedaagde] dat het leidt tot een ander oordeel dan hiervoor onder 4.2.5 gegeven.”
2.8
Op de zitting is vastgesteld dat ten opzichte van het eerste kort geding [eiseres] één enkel nieuw argument aanvoert, namelijk dat zij de beschikking heeft gekregen over bankgegevens die zien op betalingsverkeer uit 2018 die haar standpunt ondersteunen. Het gaat om de volgende transacties:
op 11 december 2018 maakt Arubabank Afl. 312.500,00 over op de bankrekening van het echtpaar [minderjarige]/[eiseres] o.v.v. constructiefonds,
op 11 december 2018 maakt het echtpaar [minderjarige]/[eiseres] Afl. 281.238,20 over op de derdenrekening van notaris [notaris] (hierna: de notaris),
op 13 december 2018 maakt de notaris Afl. 259.537,47 vanaf de derdenrekening over naar
[verkoper]met als omschrijving
“verk. [adres 2]”,
op 13 december 2018 maakt de notaris Afl. 9.287,19 over naar [makelaar], de makelaar betrokken bij de verkoop.
2.9
Het document met de mutatie onder a. was niet goed leesbaar. Het bleek namelijk kopie van een screenshot te zijn uit een rapport van de accountant van [eiseres]. [Eiseres] heeft geprobeerd op de zitting om de betreffende bankoverschrijving in haar telefoon op te zoeken, maar dat is niet gelukt. [Gedaagde] betwist daarom dat deze betaling ziet op de aanschaf van de woning, waarvan de koopprijs Afl. 292.050,00 bedroeg. Bovendien voert zij aan dat het ongeloofwaardig is dat een hypotheekbank geld voor de aankoop van het te financieren huis stort op de bankrekening van de kopers. Normaal is immers dat dit op de derdenrekening van de notaris wordt gestort. Nog vreemder is volgens haar dat de koper het van de hypotheekbank gekregen geld vervolgens overmaakt op de derdenrekening van de notaris.
2.1
Deze betwisting van [gedaagde] treft doel. Het Gerecht kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de mutatie onder a. daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Evenmin, zelfs als deze mutatie wel zou zijn uitgevoerd, of dit bedrag betrekking heeft op de koop van de woning; de term “constructiefonds” kan het Gerecht namelijk niet goed plaatsen. Het Gerecht acht de door [eiseres] voorgespiegelde gang van zaken, overmaking van de door de hypotheekbank verschafte aankoopgelden rechtstreeks aan de lener die het dan betaalt aan de notaris, heel ongebruikelijk. Bovendien begrijpt het Gerecht niet waarom de notaris niet de hele koopsom, maar slechts een deel daarvan aan de verkoper heeft uitbetaald. Mogelijk kan de geldleningsovereenkomst met de hypotheekbank voor meer duidelijkheid zorgen, maar deze is niet overgelegd. Volgens [eiseres] omdat die kwijt is. Het Gerecht begrijpt dan weer niet waarom [eiseres] deze overeenkomst niet bij de bank heeft opgevraagd zodat kan worden bezien in welk jaar deze is aangegaan en welke financiële afspraken er precies zijn gemaakt.
2.11
Daarnaast heeft te gelden dat het Gerecht ook niet goed begrijpt waarom aan mevrouw [verkoper] niet om een onderhandse verklaring (of een verklaring in een voorlopig getuigenverhoor) wordt gevraagd waarin zij bevestigt dat de koop inderdaad op 9/11 oktober 2018 heeft plaatsgevonden. Los van de vraag bij wie de bewijslast ligt, geldt toch dat [eiseres] daar een groot belang bij heeft. En als de koopovereenkomst inderdaad uit 2018 is, zoals [eiseres] stelt, zal [verkoper] dat toch zonder meer kunnen bevestigen?
2.12
Al met al is de hele gang van zaken, nog daargelaten de door de notaris jaren later gerectificeerde aktes waarbij [eiseres] begrijpelijkerwijs de nodige vraagtekens plaatst, zodanig onduidelijk dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [eiseres]. Dat zou betekenen dat het beslag niet wordt opgeheven tenzij een belangenafweging anders uitwijst.
2.13
Wat betreft de belangenafweging wordt overwogen dat, zoals hiervoor aangehaald onder 2.2, [eiseres] een flink deel van de opeisbare bedragen al aan de bank heeft betaald en, naar eigen zeggen, volgende week de rest kan betalen. [Eiseres] kan, mede gelet op deze betalingen en de volgens haar forse overwaarde boven de hypotheek, een kort geding tegen de bank aanvangen waarin staking van de executie wordt gevorderd. Daarin zal moeten blijken of het standpunt van de bank, inhoudende dat het maritale beslag mede de reden is om de veiling te agenderen, juridisch stand kan houden. Het belang van [eiseres] bij opheffing weegt niet op tegen de belangen van [gedaagde], die immers nog steeds op goede gronden kan betogen dat de woning wél in de goederengemeenschap van [minderjarige] en haar valt en/of dat die is betaald met gelden afkomstig uit die gemeenschap. Als het beslag wordt opgeheven, is het gevaar reëel dat zij, en overigens ook de minderjarige, haar vordering op grond van huwelijksvermogensrecht en erfrecht, niet kan verhalen als deze in de bodemprocedure geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen.
2.14
De vordering tot opheffing van het beslag wordt daarom afgewezen.
2.15
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] in de proceskosten veroordeeld, zoals door [gedaagde] wordt gevorderd.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
wijst het gevorderde af;
3.2
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2025, in aanwezigheid van de griffier.