Uitspraak
hierna te noemen: [eiseres],
hierna te noemen: [gedaagde],
1.DE PROCEDURE
2.DE FEITEN
3.HET GESCHIL
4.DE BEOORDELING
Afl. 12.500,- aan [eiseres] verschuldigd (Afl. 500,- voor de maand mei plus Afl. 3.000,- x 4 maanden), waarbij het voor de periode vanaf het einde van de huurovereenkomst op 15 september 2025 tot eind september 2025 gaat om een (schade)vergoeding op grond van artikel 7:225 BW. Dat [gedaagde] de woning feitelijk al eerder heeft verlaten, zoals hij stelt, maakt dat niet anders. [Gedaagde] heeft namelijk tot het moment van inleveren van de sleutels feitelijk het genot van de woning gehad of kunnen hebben, terwijl [eiseres] pas vanaf dat moment weer over de woning kon beschikken. [Gedaagde] is over die periode dus wel degelijk huur althans een vergoeding op grond van artikel 7:225 BW verschuldigd.
Afl. 12.500,- aan achterstallige huurpenningen over de periode van mei tot en met september 2025. Ook de door [eiseres] gevorderde contractuele (boete)rente van 10% zal worden toegewezen over die periode, in totaal een bedrag van Afl. 1.250,-. [Gedaagde] heeft namelijk niet weersproken dat hij deze boeterente is verschuldigd. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt de boeterente in de plaats van de wettelijke rente, zodat het Gerecht geen ruimte ziet voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente. Dat gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.