ECLI:NL:OGEAA:2025:323

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
AUA202503126 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over achterstallige huurpenningen en schadevergoeding tussen verhuurder en huurder

In deze zaak, die op 22 oktober 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.O.R.G. Faarup, betaling van achterstallige huurpenningen en contractuele boeterente van de gedaagde. De eiseres verhuurde een woning aan de gedaagde van 15 september 2024 tot 15 september 2025, maar de gedaagde had over de maanden mei tot en met september 2025 geen huur betaald. De eiseres had eerder de huurovereenkomst opgezegd na toestemming van de huurcommissie, maar de gedaagde had de woning pas begin oktober 2025 ontruimd. De eiseres vorderde een bedrag van Afl. 12.500,- aan achterstallige huur en een boeterente van 10%. De gedaagde voerde verweer en stelde tegenvorderingen in, waaronder schadevergoeding wegens misbruik van procesrecht. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde inderdaad achterstallige huurpenningen verschuldigd was en veroordeelde hem tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de boeterente. De tegenvorderingen van de gedaagde werden afgewezen, omdat het Gerecht geen verklaring voor recht kon geven in een kort geding en de gedaagde zijn schade niet voldoende had onderbouwd. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 22 oktober 2025
Behorend bij AUA202503126 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. S.O.R.G. Faarup,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 26 september 2025, met producties;
- de aanvullende producties van [eiseres];
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de pleitnota van [eiseres];
- de mondelinge behandeling op 10 oktober 2025, waarvan de griffier aantekeningen van heeft gemaakt en waaruit blijkt wie er op de zitting zijn verschenen.
1.2
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1 [
Eiseres] is eigenaar van een woning gelegen aan [adres] te Aruba (hierna: het gehuurde) die zij met ingang van 15 september 2024 tot en met 15 september 2025 verhuurde aan [gedaagde] tegen een huurprijs van Afl. 3.000,- per maand.
2.2
Op 28 januari 2025 heeft [eiseres] een verzoek ingediend bij de huurcommissie van Aruba met als doel de huurovereenkomst op te zeggen. Bij beschikking van 11 april 2025 heeft de huurcommissie uitspraak gedaan, waarbij op grond van een huurachterstand en onregelmatige huurbetalingen toestemming is verleend om de huurovereenkomst op te zeggen. [Gedaagde] heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
2.3
Bij brief van 14 april 2025 heeft [eiseres] de huurovereenkomst opgezegd en aan [gedaagde] verzocht het gehuurde uiterlijk op 30 juni 2025 te ontruimen. [Gedaagde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.4
Op 4 juli 2025 is [eiseres] een kortgedingprocedure bij dit Gerecht gestart met als inzet veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand inclusief boeterente. Bij vonnis van 1 augustus 2025 heeft dit Gerecht de ontruimingsvordering afgewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een voorschot aan niet betaalde huurpenningen tot en met juli 2025, vermeerderd met de contractuele (boete)rente van 10%. [Gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar hij heeft dit hoger beroep niet gehandhaafd.
2.5
Begin oktober 2025 heeft [gedaagde] de sleutels van de woning ingeleverd.
2.6
Op 7 oktober 2025 is het beroep tegen de uitspraak van de Huurcommissie behandeld.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiseres] vordert – na eiswijziging – dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling (bij wijze van voorschot) van Afl. 12.500,-- aan achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de contractuele boete van 10% en wettelijke rente met ingang van de datum van indiening van het verzoek en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] heeft op zijn beurt een tegenvordering ingesteld, die als volgt luidt:
I. te verklaren dat de septemberhuur onterecht en tegenstrijdig in rekening is gebracht;
II. te constateren dat het tegenstrijdig is om enerzijds onmiddellijke ontruiming te eisen (KG1) en anderzijds huur door te rekenen voor september;
III. [Eiseres] te veroordelen tot betaling van Afl. 15.000,-- aan schadevergoeding wegens misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad;
IV. [Eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.3
Partijen voeren gemotiveerd verweer tegen elkaars vorderingen.
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

in conventie
De achterstallige huurpenningen
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] over de maanden mei tot en met september 2025 geen huur heeft betaald, terwijl hij de sleutels van de woning pas begin oktober 2025 heeft ingeleverd. Daarom is [gedaagde] over die periode een bedrag van
Afl. 12.500,- aan [eiseres] verschuldigd (Afl. 500,- voor de maand mei plus Afl. 3.000,- x 4 maanden), waarbij het voor de periode vanaf het einde van de huurovereenkomst op 15 september 2025 tot eind september 2025 gaat om een (schade)vergoeding op grond van artikel 7:225 BW. Dat [gedaagde] de woning feitelijk al eerder heeft verlaten, zoals hij stelt, maakt dat niet anders. [Gedaagde] heeft namelijk tot het moment van inleveren van de sleutels feitelijk het genot van de woning gehad of kunnen hebben, terwijl [eiseres] pas vanaf dat moment weer over de woning kon beschikken. [Gedaagde] is over die periode dus wel degelijk huur althans een vergoeding op grond van artikel 7:225 BW verschuldigd.
4.2
Het Gerecht zal [gedaagde] daarom veroordelen tot betaling van een bedrag van
Afl. 12.500,- aan achterstallige huurpenningen over de periode van mei tot en met september 2025. Ook de door [eiseres] gevorderde contractuele (boete)rente van 10% zal worden toegewezen over die periode, in totaal een bedrag van Afl. 1.250,-. [Gedaagde] heeft namelijk niet weersproken dat hij deze boeterente is verschuldigd. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt de boeterente in de plaats van de wettelijke rente, zodat het Gerecht geen ruimte ziet voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente. Dat gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
4.3
Het Gerecht merkt volledigheidshalve op dat, gelet op bovenstaande beslissing, het in het vonnis van 1 augustus 2025 toegewezen voorschot niet (langer) door [eiseres] kan worden geëxecuteerd.
Proceskosten
4.4 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Deze worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 225,- aan explootkosten en Afl. 1.000,- aan salaris van de gemachtigde.
In reconventie
De door [gedaagde] gevorderde verklaring en constatering
4.6 [
Gedaagde] vordert op zijn beurt dat het Gerecht (i) ‘verklaart dat de septemberhuur onterecht en tegenstrijdig in rekening is gebracht’ en (ii) ‘constateert dat het tegenstrijdig is om enerzijds onmiddellijke ontruiming te eisen (KG1) en anderzijds huur door te rekenen voor september. Het Gerecht begrijpt deze vorderingen van [gedaagde] zo dat hij daarmee een verklaring voor recht vordert. Het Gerecht kan echter geen verklaring voor recht uitspreken in een kortgedingprocedure. Daar stuiten de vorderingen al op af. Zelfs als dat anders zou zijn, geldt dat het oordeel onder 4.1 aan toewijzing van die vorderingen in de weg staat.
Vordering tot schadevergoeding
4.6 [
Gedaagde] maakt tot slot aanspraak op een bedrag van Afl. 15.000,- aan schadevergoeding. Volgens hem handelt [eiseres] onrechtmatig en maakt zij misbruik van procesrecht door bewust ongegronde vorderingen in te stellen. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] schade geleden, bestaande uit reputatieschade, emotionele belasting en tijdsverlies en juridische kosten en griffierechten. Het Gerecht ziet geen ruimte om deze vordering toe te wijzen. [Eiseres] heeft weersproken dat [gedaagde] schade heeft geleden waarvoor [eiseres] zou kunnen worden aangesproken. [Gedaagde] heeft (de hoogte van) de schadevergoedingsvordering vervolgens niet nader onderbouwd. Daarmee heeft hij de lat die geldt voor geldvorderingen in kort geding niet gehaald. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.7 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Deze worden tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag te betalen van Afl. 12.500,- aan openstaande en niet betaalde huurpenningen althans vergoeding op grond van artikel 7:225 BW over de maanden mei tot en met september 2025, te vermeerderen met Afl. 1.250,- aan contractuele (boete)rente;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiseres] worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 225,- aan explootkosten en Afl. 1.000,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.4
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.5
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiseres] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.