ECLI:NL:OGEABES:2019:39

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
BON201900516
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodembeslag en eigendomsaanspraken in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, heeft eiseres, Agostinho General Transport & Contractors N.V., een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger der Belastingen. De eiseres stelt dat zij eigenaar is van bepaalde roerende zaken die onder executoriaal beslag zijn gelegd door de Ontvanger. Het geschil draait om de vraag of de eiseres ontvankelijk is in haar vordering en of zij daadwerkelijk eigenaar is van de beslagen zaken. De procedure begon met een verzoekschrift op 7 augustus 2019, en de zitting vond plaats op 13 augustus 2019. De Ontvanger heeft verweer gevoerd en betwist dat de eiseres eigenaar is van de zaken. De rechter oordeelt dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaar is van de beslagen zaken, en dat de Ontvanger zich op deze zaken kan verhalen voor de belastingschuld van een derde. De rechter wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 14 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG

VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
AGOSTINHO GENERAL TRANSPORT & CONTRACTORS N.V.,
te Curaçao,
eiseres in kort geding,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
DE ONTVANGER DER BELASTINGEN,
te Bonaire,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mw. mr. N. Fraser.

1.Verloop van de procedure

Eiseres heeft op 7 augustus 2019 een verzoekschrift met stukken ingediend. Het kort geding is behandeld ter zitting van 13 augustus 2019, alwaar de Ontvanger vrijwillig is verschenen. De gemachtigden van eiseres en de Ontvanger hebben de zaak bepleit en pleitnotities overgelegd. Uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
Door de Ontvanger is op 17 november 2017 en op 9 mei 2019 op grond van de artikelen 8:49 en 8:56 Belastingwet BES executoriaal (bodem)beslag gelegd ten laste van [naam] (hierna: ‘de belastingschuldige’) op roerende zaken die zich bevonden op diens percelen te [adressen] te Bonaire.
2.2
De Ontvanger heeft aangekondigd tot openbare verkoop van de beslagen zaken over te gaan.
2.3
Eiseres stelt dat zij de eigenaar is van een deel van de beslagen zaken. Het betreft tien stuks rollend materieel opgenomen in het proces-verbaal van 10 november 2017 en een truck waarop op 9 mei 2019 voor het eerst beslag is gelegd.
2.4
Eiseres vordert, samengevat en voor zover nog van belang, een verbod tot verkoop van de haar toebehorende zaken, althans totdat onherroepelijk over de eigendomsvraag van die zaken zal zijn beslist, op straffe van een dwangsom.
2.5
De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
Dit kort geding betreft de tenuitvoerlegging van dwangschriften, als bedoeld in artikel 8:49 Belastingwet BES.
3.2
Eiseres legt aan het door haar gevorderde verbod ten grondslag dat de door de Ontvanger beslagen zaken haar eigendom zijn en dat de Ontvanger misbruik maakt van executiebevoegdheid en onrechtmatig jegens haar handelt door zich op deze zaken te verhalen voor een belastingschuld van een derde, de belastingschuldige. Volgens eiseres heeft de belastingschuldige deze zaken onder zich op grond van met eiseres gesloten huurkoopovereenkomsten en leaseovereenkomsten en berust de eigendom van de zaken bij eiseres.
Ontvankelijkheid
3.3
De Ontvanger heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres niet in haar vordering in dit kort geding kan worden ontvangen, nu zij de door de artikelen 8.56 jo. 8.53 Belastingwet BES voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd, meer in het bijzonder doordat zij niet binnen een maand na de betekening van het verzetschrift een geding aanhangig heeft gemaakt.
3.4
Dit verweer wordt verworpen. Eiseres kan in rechte opkomen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangschriften, zoals zij dat ook zou hebben gekund als de executie plaatsvond uit kracht van een vonnis. De omstandigheid dat eiseres de verzetprocedure niet heeft voltooid, staat daaraan niet in de weg. Verwezen wordt naar Hoge Raad 15 maart 2019,
ECLI:NL:HR:2019:350 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:350)Aruba Bank vs Het Land Aruba, waarin onder meer het volgende is overwogen:
“5.4.1 Onderdeel 2 komt met diverse klachten op tegen de verwerping van het betoog van het Land dat Aruba Bank niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij het door haar op de voet van art. 4 lid 2 LvD ingestelde verzet niet tijdig heeft doen volgen door een geding tegen de Ontvanger.
(…)
5.4.3
Ingevolge art. 4 LvD kan de tenuitvoerlegging van een dwangschrift niet worden geschorst dan door een met redenen omkleed verzet (lid 1). Het verzet wordt betekend aan de Ontvanger der belastingen; op straffe van nietigheid moet binnen een maand na deze betekening het geding tegen de Ontvanger aanhangig worden gemaakt (lid 2). Dit rechtsmiddel biedt de belastingplichtige dus de mogelijkheid schorsing van de tenuitvoerlegging van een dwangschrift te verkrijgen. Deze mogelijkheid laat onverlet dat de belastingplichtige het invorderingsrecht waarop het dwangschrift ziet ook in een gewone civiele procedure aan de orde kan stellen. Zodanige procedure schorst de tenuitvoerlegging echter niet.”
Is eiseres eigenaar?
3.5
De Ontvanger heeft de feitelijke stellingen van eiseres over haar eigendom betwist. De Ontvanger wijst erop dat de door eiseres in dit geding overgelegde lease- en huurkoopovereenkomsten zeer summier zijn, dat de belastingschuldige daarover bij de beslaglegging niet heeft gerept, dat de echtgenote van de belastingschuldige de zaken als eigendommen van de belastingschuldige heeft aangewezen, dat een aantal voertuigen al op naam van de belastingschuldige stond geregistreerd lang voor de datum van de eerste huurkoopovereenkomst waarin deze voertuigen werden vermeld, dat onwaarschijnlijk is dat de afgesproken huurkooptermijnen in een aantal gevallen niet reeds geheel zijn voldaan – met eigendomsovergang op de belastingschuldige als gevolg - en dat de juistheid van de datering van de overeenkomsten niet vaststaat en geen steun vindt in andere gegevens.
3.6
Hetgeen eiseres hiertegenover heeft gesteld is onvoldoende om in dit kort geding aan te nemen dat eiseres (nog altijd) eigenaar is van de zaken. Te meer nu de Ontvanger reeds in zijn reactie van 16 juli 2019 had uiteengezet dat eiseres naar zijn mening geen eigenaar van de zaken is, had het op de weg van eiseres gelegen haar eigendomsaanspraken in dit kort geding (indien mogelijk) nader te onderbouwen. Bij gebreke daarvan kan haar eigendom niet worden aangenomen.
3.7
Op grond van het voorgaande kan in dit kort geding niet geoordeeld worden dat aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de Ontvanger onrechtmatig jegens eiseres handelt door zich op de beslagen zaken te verhalen voor de belastingschuld van de belastingplichtige. De vordering van eiseres kan dan ook niet worden toegewezen.
De Belastingwet BES en bodembeslag
3.8
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen ten aanzien van het meer-subsidiaire standpunt van de Ontvanger dat - indien aangenomen zou worden dat de zaken eigendom van eiseres zijn - de Ontvanger zich op die zaken kan verhalen op grond van het bodemrecht. Het gerecht volgt dat standpunt niet.
3.9
Artikel 8.56 Belastingwet BES luidt:
1. Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van de belastingschuld beslag is gelegd of die een recht van terugvordering hebben jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen verzet in rechte doen tegen de inbeslagneming vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen te rekenen vanaf de dag van beslaglegging.
2. Derden kunnen echter nimmer verzet in rechte doen tegen de inbeslagneming van roerende zaken, tot stoffering van een huis
of ten gebruike van het bedrijf[onderstreping toegevoegd]dienende, alsmede van ingeoogste vruchten, wanneer die zaken of vruchten zich tijdens de inbeslagneming bevinden in het bezit van de schuldenaar of in het huis, in de bedrijfsruimte of op het erf, door hem bewoond of bij hem in gebruik.
3.1
Op grond van dit wetsartikel is de Ontvanger in beginsel bevoegd zich niet alleen te verhalen op zaken van de belastingschuldige, maar ook op ‘bodemzaken’ als bedoeld in het tweede lid die aan derden toebehoren.
3.11
Niet in geschil is dat de beslagen zaken dienden ‘ten gebruike van het bedrijf’ van de belastingschuldige als bedoeld in artikel 8.65 lid 2 Belastingwet BES. Daarmee is echter niet gezegd dat de beslagen zaken als bodemzaken kunnen worden aangemerkt waarop de Ontvanger zich kan verhalen. Hoewel het bodemrecht van artikel 8.56 Belastingwet BES wat anders is geformuleerd dan het bodemrecht in artikel 22 van de Nederlandse Invorderingswet 1990 (waarin de woorden ‘of ten gebruike van het bedrijf’ niet voorkomen), kan niet worden aangenomen dat daarmee is beoogd een andere, ruimere, invulling te geven aan het begrip bodemzaken dan in (de rechtspraak in) Nederland en elders in het Koninkrijk werd en wordt gedaan, waar onder meer voorraden en rijdend en rollend materieel van het bodemrecht zijn uitgezonderd. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting dat voor de BES ook deze zaken als bodemzaken kunnen worden aangemerkt.
3.12
Het in de onderhavige zaak gelegde beslag betreft louter rollend en rijdend materieel, waarop het bodemrecht dus geen betrekking heeft. De vraag of sprake is van ‘reële eigendom’, dat (ook volgens de Leidraad Invordering BES 2018) bescherming geniet bij bodembeslag, behoeft bij dergelijke zaken dus niet te worden beantwoord.
De tegenvordering van de Ontvanger
3.13
De Ontvanger heeft bij pleidooi verzocht dat het gerecht een nieuwe datum bepaalt voor de veiling. Dat is echter aan de Ontvanger zelf. Voorts heeft de Ontvanger aanspraak gemaakt op vergoeding door eiseres van gemaakte kosten. Daargelaten dat deze reconventionele vordering niet tijdig is aangekondigd als voorgeschreven in artikel 58 jo. 57 Procesreglement Civiele Zaken, geldt dat van een rechtsgrond voor deze vordering onvoldoende is gebleken.
Slotsom en kosten
3.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen. Eiseres zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding
4.1
wijst af het gevorderde;
4.2
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding aan de zijde van de Ontvanger gerezen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 14 augustus 2019.