In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Aruba Bank N.V. en het Land Aruba. De zaak betreft de invordering van een aanslag winstbelasting die aan Aruba Bank was opgelegd. Aruba Bank vorderde een verklaring voor recht dat het invorderingsrecht met betrekking tot de aanslag was verjaard. De centrale vraag was of de verlening van uitstel van betaling door de belastingdienst stuitende werking heeft op de verjaring van de aanslag, conform artikel 13 van de Landsverordening Invordering Directe Belastingen. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaring door het uitstel van betaling is gestuit, en dat de aanslag niet is verjaard. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest uit 1935. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat de vordering van Aruba Bank had afgewezen, en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de stuitende werking van uitstel van betaling in belastingzaken.