ECLI:NL:OGEABES:2025:33

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
BON202500139
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure met intrekking van verzoek ex artikel 98 War BES

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Ocean Oasis Bonaire B.V. (verzoekster) het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verzocht om een proceskostenvergoeding na intrekking van een verzoek ex artikel 98 van de Wet algemene regels bestuursrecht BES (War BES). Het bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire (verweerder) had op 20 mei 2025 uitvoering gegeven aan een eerdere uitspraak van het Gerecht van 10 januari 2025, maar verzoekster trok haar verzoek op 15 augustus 2025 in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. Het bestuurscollege verwees naar het oordeel van het Gerecht en verzette zich tegen de toekenning van een aanvullende vergoeding van USD 5.000,=. Het Gerecht oordeelde dat het bestuurscollege terecht uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak en dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond was. Het Gerecht besloot zonder zitting uitspraak te doen, gezien de kennelijkheid van de gegrondheid van het verzoek. De proceskosten werden begroot op USD 97,75, maar het verzoek om een aanvullende vergoeding van USD 5.000,= werd afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het forfaitaire vergoedingenstelsel rechtvaardigden. De beslissing werd op 19 september 2025 openbaar uitgesproken door rechter S. Lanshage, in aanwezigheid van griffier C. Anselma-Bernsen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

op het verzoek om een proceskostenvergoeding in de zaak tussen:

de besloten vennootschap OCEAN OASIS BONAIRE B.V.,

gevestigd op Bonaire,
verzoekster,
gemachtigde: mr. ir. T.L.H. Peeters, advocaat,
en

het bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire,

verweerder,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia, advocaat.
Partijen worden hierna aangeduid als verzoekster en het bestuurscollege.

Procesverloop

Verzoekster heeft het Gerecht op 29 maart 2025 verzocht te bepalen dat verweerder alsnog gevolg geeft aan de tussen partijen gewezen uitspraak van het Gerecht van
10 januari 2025, zaaknummer BON202400006.
Het bestuurscollege heeft op 20 mei 2025 alsnog op de aanvraag van verzoekster beslist zoals was bepaald in voornoemde uitspraak.
Verzoekster heeft haar verzoek bij e-mailbericht van 15 augustus 2025 ingetrokken en het Gerecht verzocht om het bestuurscollege te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een vergoeding van USD 5.000,= toe te kennen ter dekking van de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand.
Het bestuurscollege heeft zich in zijn reactie van 8 september 2025 ter zake van het verzoek om een proceskostenveroordeling op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht en zich verzet tegen toekenning van de verzochte aanvullende vergoeding van USD 5.000,=.

De beoordeling door het Gerecht

1. Met de beschikking van 20 mei 2025 heeft het bestuurscollege alsnog uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht. Daarmee is het bestuurscollege geheel tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster op grond van artikel 98 War BES. Naar het oordeel van het Gerecht komt het nu voorliggende verzoek om het bestuurscollege te veroordelen in de proceskosten voor toewijzing in aanmerking. Vanwege de kennelijkheid van de gegrondheid van het verzoek ziet het Gerecht aanleiding om zonder zitting uitspraak te doen. Daartoe wordt het volgende overwogen
2. Artikel 50, tiende lid, van de War BES biedt bij intrekking van een beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan betrokkene is tegemoetgekomen, de mogelijkheid om verweerder op verzoek van de betrokkene te veroordelen in de proceskosten. Strikt genomen is artikel 50, tiende lid, van de War BES niet van toepassing op de situatie als de onderhavige, waarin het verzoek dat is ingediend op grond van artikel 98 van de War BES wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel aan het verzoek is tegemoetgekomen. Het Gerecht ziet echter aanleiding om vanuit het oogpunt van rechtsbescherming in dit geval de artikelen 50, tiende lid, en artikel 79 van de War BES (in samenhang met artikel 50, elfde lid, van de War BES) van overeenkomstige toepassing te achten.
3. Artikel 98 van de War BES is bedoeld om een bestuursorgaan dat geen gevolg geeft aan een uitspraak van het Gerecht te bewegen dat alsnog te doen. Als het Gerecht uitspraak doet op grond van artikel 98, derde lid, van de War BES, kan het Gerecht het bestuursorgaan in de kosten van de procedure veroordelen. Het vierde lid van artikel 98 van de War BES verklaart immers op deze uitspraak (onder meer) artikel 50, negende lid, van overeenkomstige toepassing. In dit geval komt het niet tot een uitspraak op grond van artikel 98, derde lid, van de War BES, omdat het bestuursorgaan alsnog gevolg heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht. Maar echter pas nadat verzoekster een verzoek op grond van artikel 98 van de War BES had ingediend. Vanuit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming is het onwenselijk dat het in die situatie niet mogelijk is dat verzoekster geen vergoeding kan krijgen voor de door haar gemaakte kosten in verband met het aangewende rechtsmiddel.
4. Het Gerecht begroot de proceskosten op USD 97,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt USD 391,-, wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak).
5. Voor zover verzoekster heeft verzocht om een vergoeding van USD 5.000,= voor daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand wijst het Gerecht dat verzoek af. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire vergoedingenstelsel af te wijken. Bijzondere omstandigheden kunnen volgens rechtspraak bijvoorbeeld zijn gelegen in een gebrekkige informatievoorziening waardoor een burger op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van feitenmateriaal is gejaagd of als sprake is van een uitzonderlijk grote, complexe en bewerkelijke zaak waarmee een groot maatschappelijk belang is gemoeid [1] . In een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie [2] wordt als voorbeeld genoemd een Inspecteur die in verregaande mate onzorgvuldig jegens een belanghebbende heeft gehandeld.
Verzoekster heeft haar verzoek onderbouwd door enkel te wijzen op een onvoldoende motivering van de beslissing van het bestuurscollege en op de weigering van het bestuurscollege om aan een Wob-verzoek te voldoen. Dit zijn echter kwesties die buiten de onderhavige procedure vallen. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot afwijking van het forfaitaire vergoedingenstelsel.

Beslissing

Het Gerecht:
-
veroordeelthet bestuurscollege in de proceskosten tot een bedrag van USD 97,75 te betalen aan Ocean Oasis Bonaire B.V.;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025 op Bonaire, in tegenwoordigheid van
mr. C. Anselma-Bernsen, griffier.

Informatie als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen verzet instellen bij het Gerecht.
Het verzetschrift moet worden ingediend
binnen twee wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het verzet moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het verzet moet in ieder geval:
  • het verzetschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (gronden van verzet).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de verzettermijn te volstaan met een pro-forma verzetschrift. Dit betekent dat de gronden van verzet op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van verzet is geen griffierecht verschuldigd.

Voetnoten

1.Raad van State 8 mei 2024 ECLI:NL:RVS:2024:1798
2.GHvJ 14 maart 2022 ECLI:NL:OGHACMB:2022:35