In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het vaderschap. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om vast te stellen dat de man, verweerder, de biologische vader is van haar kind, geboren op [geboortedatum] 2018 in Aruba. De man betwist deze claim en heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij niet de vader is. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van 20 november 2024, waarin de erkenning van het kind door de partner van de vrouw is vernietigd, na DNA-onderzoek waaruit bleek dat deze partner niet de biologische vader is.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling verwezen naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op eerbiediging van het privéleven waarborgt, en benadrukt dat het belang van het kind bij het vaststellen van zijn afstamming zwaar weegt. De man heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij de verwekker is van het kind, en het Gerecht gaat er voorshands vanuit dat hij de vader is, tenzij hij overtuigend tegenbewijs kan leveren, bijvoorbeeld door middel van DNA-bewijs. De man krijgt een termijn van drie maanden om dit tegenbewijs te leveren, anders zal het Gerecht zonder nadere zitting een eindbeschikking wijzen.
De beslissing van het Gerecht houdt in dat de man wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het DNA-onderzoek. De termijn voor het leveren van tegenbewijs is vastgesteld op 28 januari 2026. Het Gerecht houdt verdere beslissingen aan.