In deze zaak, uitgesproken op 10 maart 2014 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, zijn Fatum General Insurance N.V. en Fatum Life N.V. eiseressen in conventie en gedaagde in reconventie. De zaak betreft een geschil over een hypothecaire lening en de bijbehorende verzekeringspremies. De gedaagde heeft een annuïteitenhypotheek afgesloten bij Fatum, waarbij een jaarlijkse rente van 10,5% was afgesproken. Fatum vorderde betaling van achterstallige premies voor zowel levens- als brandverzekeringen, terwijl de gedaagde betwistte dat hij deze premies verschuldigd was. Hij stelde dat de premies al in het maandbedrag van de hypotheek waren inbegrepen, en dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de achterstallige premies.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de hoogte was van de achterstallige premies tot juni 2010, en dat de vorderingen van Fatum voor de jaren 2000 tot en met 2005 waren verjaard. Het Gerecht oordeelde dat het onaanvaardbaar zou zijn om boeterente in rekening te brengen, gezien de lange periode waarin Fatum geen actie had ondernomen. De gedaagde werd toegelaten tot bewijslevering over de mededelingen die door een medewerker van Fatum zouden zijn gedaan, die mogelijk de basis vormden voor zijn verweer.
In reconventie vorderde de gedaagde een verlaging van het rentepercentage van 10,5% naar 7%, wat door Fatum werd betwist. Het Gerecht hield verdere beslissingen aan in afwachting van bewijslevering en stelde voor om een comparitie te houden om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te bespreken. De zaak illustreert de complexiteit van hypothecaire overeenkomsten en de verantwoordelijkheden van verzekeraars en kredietverstrekkers.