ECLI:NL:OGEAC:2015:28

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
EJ 72800/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.M. van der Bunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in een wijzigingsverzoek kinderalimentatie

In deze zaak heeft de man op 16 maart 2015 een verzoekschrift ingediend om de kinderalimentatie, vastgesteld op € 598,- per maand, te wijzigen naar NAf 335,- per maand. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 augustus 2015, waarbij de man in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de vrouw niet in persoon aanwezig was maar vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde. De vrouw heeft een beroep gedaan op de onbevoegdheid van het Gerecht, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, waarin werd bepaald dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie als de alimentatiegerechtigde en het kind in Nederland wonen en de alimentatieplichtige in het buitenland.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015
Registratienummer: EJ 72800/2015
Datum beschikking: 8 oktober 2015
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VANCuraçao
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
verzoeker (hierna: de man),
gemachtigde: mr. M.A. van den Berg,
- tegen -
[verweerster],
wonend in [woonplaats],
verweerster (hierna: de vrouw),
gemachtigde: mr. S.A.T. Ayubi-Haakmeester.

1.Het procesverloop

1.1
Op 16 maart 2015 heeft de man een verzoekschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015. Aldaar is de man in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De vrouw is niet in persoon verschenen. Namens de vrouw is haar gemachtigde verschenen, die een verweerschrift, met producties, heeft overgelegd. De man heeft op 27 augustus 2015 een akte genomen.
1.2
De uitspraak is bepaald op heden

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar in Landgraaf, Nederland, gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren de thans nog minderjarige: [minderjarige], geboren [geboortedatum] in [woonplaats].
2.2
Bij beschikking van 7 oktober 1999 van de rechtbank Maastricht zijn partijen van echt gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 1 november 1999 in geschreven in de registers van de burgerlijke stand. De minderjarige wordt sindsdien opgevoed en verzorgd door de vrouw.
2.3
Op 26 september 2007 is de man naar Curaçao geëmigreerd.
2.4
Bij beschikking van 13 juni 2014 van de rechtbank Limburg is bepaald dat de man € 598,- per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige (hierna: kinderalimentatie). De vrouw woonde toentertijd en woont thans nog in Nederland, en de minderjarige woonde toen en woont nog steeds bij haar.

3.De bevoegdheid van het Gerecht

3.1
Bij het onderhavige verzoek heeft de man verzocht de bij beschikking van 13 juni 2014 van de rechtbank Limburg bepaalde kinderalimentatie van € 598,- per maand met terugwerkende kracht te vervangen door een kinderalimentatie van NAf 335,- per maand.
3.2
Allereerst heeft de vrouw een beroep gedaan op de onbevoegdheid van het Gerecht om van deze zaak kennis te nemen. Zij heeft zich daartoe beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063, NJ 2014/468. In die zaak is – samengevat – bepaald dat wanneer de Curaçaose rechter een beschikking heeft gewezen waarbij aan de man een verplichting tot betaling van kinderalimentatie is opgelegd, in de omstandigheid dat de alimentatiegerechtigde vrouw en het kind ten tijde van de alimentatiebeschikking in Curaçao woonden en ten tijde van het wijzigingsverzoek daar nog steeds wonen terwijl de man in Nederland woont, de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie kennis te nemen.
3.3
De man heeft bij zijn akte betoogd dat die uitspraak niet van toepassing is in de onderhavige zaak, waarin de feiten identiek doch spiegelbeeldig liggen, omdat de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009, (PbEU 2009, L 7/1)), waarvan artikel 8 door de Hoge Raad analoog is toegepast op de bevoegdheidskwestie, alhier geen gelding heeft. Volgens de man is het Gerecht bevoegd op grond van artikel 429c lid 8 Rv.
3.4
Thans ligt de vraag voor wat het arrest van de Hoge Raad voor de onderhavige zaak betekent. Inderdaad heeft de hierboven bedoelde (Europese) Alimentatieverordening in Curaçao geen gelding. Maar of deze vaststelling direct tot de conclusie leidt dat het arrest niet van toepassing is op de onderhavige casus, en tot bevoegdheid van het Gerecht leidt via toepassing van artikel 429c lid 8 Rv, is de vraag. Ingevolge artikel 429c lid 8 Rv is de rechter in Curaçao bevoegd wanneer de leden 1 tot en met 7 van dat artikel geen bevoegde rechter in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius aanwijzen. De Curaçaose rechter is bij die bepaling dus aangewezen als restrechter in kwesties van relatieve competentie. Aldus beroept de man zich klaarblijkelijk op het adagium “distributie bepaalt attributie”. Het Gerecht is van oordeel dat toepassing van deze regel op de onderhavige casus niet op zijn plaats is. Toepassing van deze relatieve bevoegdheidsregel doet onvoldoende recht aan de processuele bescherming die de alimentatiegerechtigde verdient. Het behoeft geen uitleg dat procederen in het buitenland nadeel en hogere kosten met zich brengt in vergelijking tot procederen in het eigen land. Het Gerecht is van oordeel dat dat nadeel voor rekening van de alimentatieplichtige moet komen, die ervoor heeft gekozen naar het buitenland te vertrekken. Het Gerecht acht vanuit dat oogpunt de uitkomst van meergenoemd arrest van de Hoge Raad eveneens van toepassing op de onderhavige zaak. Aldus ontstaan geen verschillen in de bescherming van de processuele belangen van de alimentatiegerechtigde tussen de diverse rechtsgebieden binnen het Koninkrijk. Een andere uitkomst zou niet rechtvaardigbaar zijn. De omstandigheid dat de (Europese) Alimentatieverordening alhier geen gelding heeft, mag daaraan niet afdoen (vergelijk de noot van Lewin onder meergenoemd arrest in CJB 2014/2, p. 134 e.v.).
3.5
Gezien het bovenstaande zal het Gerecht zich onbevoegd verklaren van dit geschil kennis te nemen.
3.6
Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd.

3.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart zich onbevoegd van dit geschil kennis te nemen;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. van der Bunt, rechter in het Gerecht voormeld en op 8 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.