ECLI:NL:OGEAC:2017:117

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
AR 79694/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van interregionale betekening in een civiele procedure tussen Curaçao en Nederland

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een civiele procedure waarin de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.N. Sulvaran, een vordering heeft ingesteld tegen twee gedaagden. De eerste gedaagde is niet verschenen, terwijl de tweede gedaagde wel aanwezig was. De zaak betreft de toepassing van interregionale betekening, waarbij de Hoge Raad in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2017:1059) heeft geoordeeld over de geldigheid van betekening tussen de verschillende delen van het Koninkrijk der Nederlanden, waaronder Curaçao en Nederland. Het Gerecht heeft in deze procedure de nodige stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat de gedaagden op de juiste wijze zijn opgeroepen, met inachtneming van de relevante wetgeving en internationale verdragen. De rechter heeft besloten dat de gedaagde die niet is verschenen, opnieuw moet worden opgeroepen, om te waarborgen dat haar recht op toegang tot de rechter en hoor en wederhoor niet wordt aangetast. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de gedaagden krijgen de gelegenheid om hun standpunten in te nemen. De uitspraak is gedaan op 4 september 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de hoofdzaak van:
[EISER IN DE HOOFDZAAK],
wonende in Curaçao,
eiser in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. A.N. Sulvaran,
tegen

1.[GEDAAGDE 1 IN DE HOOFDZAAK],

wonende in Utrecht, Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2. [GEDAAGDE 2 IN DE HOOFDZAAK],
wonende in Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
verschenen in persoon,
en in de vrijwaringszaak van:
[EISER IN DE VRIJWARING],
wonende in Curaçao,
eiser in de vrijwaring,
verschenen in persoon,
tegen
[GEDAAGDE IN DE HOOFDZAAK],
wonende in Utrecht, Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak], [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop in de hoofdzaak en in de vrijwaring blijkt uit het incidenteel vonnis van 8 mei 2017 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Op de rol van 21 augustus 2017 is aangetekend dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] niet is verschenen en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geen conclusie van eis (in de vrijwaring) heeft genomen, waarna hem akte niet dienen is verleend.
1.3.
Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De beoordeling in de hoofdzaak

2.1.
Bij bovengenoemd incidenteel vonnis heeft het Gerecht aan [gedaagde 2 in de hoofdzaak] toestemming verleend om [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in vrijwaring op te roepen. Vervolgens heeft het Gerecht de zaak verwezen naar de rol van 21 augustus 2017, bij welke gelegenheid [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een conclusie van eis in de vrijwaring zou kunnen nemen. In de hoofdzaak is iedere beslissing aangehouden.
2.2.
Dit betekent dat in de hoofdzaak op dit moment nog geen inhoudelijke beslissing genomen kan worden. Eerst zal [gedaagde 2 in de hoofdzaak] nog gelegenheid moeten krijgen voor antwoord te concluderen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Omdat er inmiddels veel tijd is verstreken, zal de rolverwijzing direct “P1” zijn (artikel 16 procesreglement).
2.3.
Ten aanzien van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] geldt het volgende.
2.4.
Ingevolge het incidenteel vonnis is [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in overeenstemming met artikel 5 sub 8 Rv opgeroepen door betekening van alle tot dan toe genomen processtukken aan de officier van justitie te Curaçao. In aanvulling daarop is ook van belang hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 9 juni 2017 heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2017:1059):
Het Haags Betekeningsverdrag (Trb. 1966, 91, en 1969, 55 en 210) is wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden aanvankelijk louter voor het Rijk in Europa in werking getreden (zie Trb. 1975, 150). Nadien heeft het Koninkrijk der Nederlanden op de voet van art. 29 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag verklaard dat dit verdrag tevens van toepassing is op Aruba (zie Trb. 1986, 100).
Het Haags Betekeningsverdrag is ingevolge art. 1 lid 1 van toepassing in alle gevallen waarin in burgerlijke zaken of in handelszaken een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk ter betekening of kennisgeving naar het buitenland moet worden gezonden. Het verdrag bevat geen bepaling die voorschrijft dat het ook van toepassing is op de betekening of kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen de gebiedsdelen van een verdragsluitende Staat. Evenmin heeft het Koninkrijk der Nederlanden het Haags Betekeningsverdrag van overeenkomstige toepassing verklaard op de betekening of kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba.
Uit het vorenstaande volgt dat de betekening en kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba – en Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba – niet wordt beheerst door de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag.
Ook het Haags Rechtsvorderingsverdrag (Trb. 1954, 40) is wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden aanvankelijk louter voor het Rijk in Europa in werking getreden (zie Trb. 1959, 78). Nadien heeft het Koninkrijk der Nederlanden op de voet van art. 30 lid 2 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag te kennen gegeven de inwerkingtreding van dit verdrag tevens te wensen voor de Nederlandse Antillen (zie Trb. 1968, 118) respectievelijk Aruba (zie Trb. 1988, 73).
Op vergelijkbare gronden als hiervoor in 3.4.2 ten aanzien van het Haags Betekeningsverdrag zijn weergegeven, moet worden aangenomen dat de betekening en kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba– en Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba – evenmin wordt beheerst door de bepalingen van het Haags Rechtsvorderingsverdrag.
Met hetgeen hiervoor in 3.4.2-3.4.3 is overwogen, strookt dat art. 55 lid 1, eerste volzin, Rv Nederland bepaalt dat de betekening van een exploot ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf zich bevindt in Aruba, Curaçao of Sint Maarten respectievelijk in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, geschiedt aan het desbetreffende Kabinet van de Gevolmachtigd Minister in Nederland respectievelijk aan de Minister van Justitie.
Art. 55 lid 1, tweede volzin, Rv Nederland schrijft voor dat een tweede afschrift van het exploot door de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld wordt toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt met dit laatste beoogd zoveel mogelijk te bevorderen dat het stuk degene voor wie het is bestemd, bereikt (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10).
Art. 5, aanhef en onder 8o, RvA luidt als volgt:
“Alle exploten worden gedaan op de volgende wijze:
(…)
8ᵒ. ten aanzien van degenen die niet in Aruba wonen en daarin evenmin een bekend verblijf hebben, doch wier woonplaats of werkelijk verblijf in het buitenland bekend is bij de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, die de oorspronkelijke oproeping voor gezien zal tekenen; deze draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat het stuk de belanghebbenden ten spoedigste bereikt; indien het exploot niet een te voeren of aanhangig rechtsgeding betreft, wordt het gedaan bij de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, die daarmee handelt als in de eerste volzin van dit nummer omschreven;”
Gelet op de tekst van deze bepaling en hetgeen hiervoor in 3.4.2-3.4.3 is overwogen, moet worden aangenomen dat onder ‘buitenland’ in deze bepaling mede moet worden verstaan Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Art. 5, aanhef en onder 8o, RvA bevat geen met art. 55 lid 1, tweede volzin, Rv Nederland overeenstemmend voorschrift dat een tweede afschrift van het exploot door de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld wordt toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene. Aldus biedt eerstgenoemd voorschrift minder waarborgen dan laatstgenoemd voorschrift dat het stuk degene voor wie het is bestemd, bereikt.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat art. 284 RvA bepaalt dat alle beslissingen van het hof in hoger beroep steeds worden beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen. Anders dan in het stelsel van Rv Nederland, staat in het stelsel van RvA derhalve geen verzet open tegen een in hoger beroep gewezen vonnis indien de geïntimeerde niet is verschenen.
Teneinde te voorkomen dat de toepassing van de hiervoor in 3.4.5-3.4.6 weergegeven regeling van art. 5, aanhef en onder 8o, RvA in verbinding met het bepaalde in art. 284 RvA in een concreet geval tot gevolg heeft dat het mede in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter en het recht op hoor en wederhoor in de kern wordt aangetast, dient het hof in een procedure in hoger beroep waarin de geïntimeerde (die niet in Aruba woont en daarin evenmin een bekend verblijf heeft, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf in het buitenland bekend is) niet verschijnt, zijn uitspraak aan te houden (vgl. art. 15 Haags Betekeningsverdrag). Tevens dient het hof in zodanig geval ambtshalve te onderzoeken welke pogingen de in art. 5, aanhef en onder 8o, RvA bedoelde functionaris dan wel de deurwaarder in het werk heeft gesteld om zoveel mogelijk te bevorderen dat de stukken bedoeld in art. 273 RvA (te weten: de verklaring dat hoger beroep is ingesteld en, in voorkomend geval, de memorie van grieven en de daarbij overgelegde bescheiden) degene voor wie zij zijn bestemd, bereiken. Indien dit onderzoek tot de conclusie leidt dat onvoldoende is bevorderd dat deze stukken de betrokkene (tijdig) hebben bereikt, dient het hof gelegenheid te geven voor hernieuwde betekening van deze stukken, dan wel de geïntimeerde op diens verzoek uitstel te verlenen voor het indienen van een memorie van antwoord.
Dit arrest heeft betrekking op een Arubaanse zaak, maar dat maakt voor de onderhavige zaak geen verschil. Artikel 5 sub 8 Rv (van Curaçao) verschilt niet wezenlijk van het hiervoor door de Hoge Raad geciteerde voorschrift uit het wetboek van Aruba.
2.5.
De beslissing van de Hoge Raad heeft uitdrukkelijk betrekking op de situatie in hoger beroep. Het Gerecht ziet in het onderhavige geval echter aanleiding langs diezelfde lijn te handelen. Het gaat hier immers om een zaak waarin twee personen zijn gedaagd, van wie er een is verschenen. In een zodanig geval zal het te wijzen eindvonnis in de hoofdzaak gelden als op tegenspraak gewezen, waartegen geen verzet openstaat (artikel 82 lid 2 Rv). [Gedaagde in de hoofdzaak] zal dus een rechterlijke instantie mislopen indien zij niet in de hoofdzaak verschijnt. Als dat het gevolg is van het feit dat de betekende stukken haar niet hebben bereikt, kan dat een aantasting zijn van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter en hoor en wederhoor.
2.6.
Gelet hierop zal het Gerecht in dit geval als volgt beslissen. De deurwaarder zal bevel worden gegeven [gedaagde in de hoofdzaak] nogmaals op te roepen op de wijze zoals vermeld in artikel 5 sub 8 Rv. Daarnaast zal, om het tijdsverloop zoveel mogelijk te bekorten, in dit geval de deurwaarder worden opgedragen de in het dictum te vermelden processtukken ook bij aangetekende brief aan het bekende adres van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in Nederland te sturen en tevens een scan van deze stukken te sturen aan het e-mailadres van [gedaagde in de hoofdzaak] zoals dat blijkt uit de bijlagen bij het verzoekschrift. Op deze wijze wordt, naar het Gerecht hoopt, op (redelijk) korte termijn duidelijk of de stukken [gedaagde in de hoofdzaak] hebben bereikt, zodat nader onderzoek niet nodig zal zijn. Dat neemt niet weg dat de procedure door dit alles helaas vertraging zal ondervinden.
2.7.
Omdat in de vrijwaringszaak nog gelegenheid moet worden gegeven de conclusie van eis te nemen, zal de zaak eerst daarvoor (en voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak) worden verwezen en zal de oproeping van [gedaagde in de hoofdzaak] daarna plaatsvinden.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal aangehouden worden.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
Bij incidenteel vonnis is de zaak verwezen naar de rol van 21 augustus 2017 voor conclusie van eis van [gedaagde 2 in de hoofdzaak]. [Gedaagde 2 in de hoofdzaak] heeft deze conclusie niet genomen, waarna op de rol is aangetekend dat hem akte niet dienen wordt verleend. Deze aantekening is niet overeenkomstig artikel 29 van het procesreglement, waarmee deze situatie vergelijkbaar is. Het Gerecht zal de zaak daarom aanhouden en verwijzen naar de rol op een termijn van vier weken, zodat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] op die rol alsnog gelegenheid heeft een conclusie van eis in de vrijwaring te nemen. Ook deze rolverwijzing zal “P1” zijn.
3.2.
De oproeping van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is geschied in overeenstemming met artikel 5 sub 8 Rv. Omdat Van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in de hoofdzaak opnieuw moet worden opgeroepen, acht het Gerecht het wenselijk dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] ook in de vrijwaringszaak opnieuw wordt opgeroepen. Deze oproeping dient op dezelfde wijze plaats te vinden als in de hoofdzaak, zoals verder in het dictum omschreven.
3.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het Gerecht:

-
verwijstde zaak naar de rol van
2 oktober 2017voor
conclusie van antwoord “P1”in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde 2 in de hoofdzaak ];
-
verwijstde zaak naar de rol van
2 oktober 2017voor
conclusie van eis “P1”in de vrijwaring aan de zijde van [gedaagde 2 in de hoofdzaak];
-
beveeltde deurwaarder om,
na ontvangst van de voormelde conclusies, in de hoofdzaak en in de vrijwaring op te roepen [gedaagde 1 in de hoofdzaak], wonende aan [adres], [stad], Nederland, om op
12 februari 2018 om 9.00 uurte verschijnen in de hoofdzaak en in de vrijwaring en daarbij aan te zeggen dat voor of op de rechtsdag een conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in de vrijwaring kan worden genomen, door middel van uitreiking van een afschrift aan de ambtenaar van het openbaar ministerie te Curaçao, die de oorspronkelijke oproeping voor gezien tekent;
-
verstaatdat voormelde ambtenaar het exploot ten behoeve van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] aan de procureur-generaal doet toekomen die er voor zal zorgen dragen dat de stukken [gedaagde in de hoofdzaak] ten spoedigste bereiken;
-
beveeltde deurwaarder bij de oproeping van [gedaagde in de hoofdzaak]
de volgende stukkente voegen: het inleidend verzoekschrift op 22 juli 2016 ingediend, de rolbeschikking ter zitting van 24 oktober 2016, de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van 20 februari 2016, de conclusie van antwoord in het incident van 20 maart 2017, het incidenteel vonnis van 8 mei 2017, het onderhavige vonnis van 4 september 2017 en de conclusie van eis in de vrijwaring;
-
beveeltde deurwaarder de hiervoor vermelde stukken tevens
per aangetekende postte sturen aan het hiervoor genoemde adres van [gedaagde in de hoofdzaak] in Nederland alsmede aan het
e-mailadres[gedaagde 1 in de hoofdzaak e-
mailadres];
- houdt in de hoofdzaak en in de vrijwaring iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 september 2017.