ECLI:NL:OGEAC:2017:60

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
500.00053/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en vuurwapenbezit in Curaçao met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 april 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en vuurwapenbezit. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2016 en 2017, waarbij de verdachte telkens aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. A. Blonk. De officier van justitie, mr. C. Willems, eiste een gevangenisstraf van twaalf jaren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De benadeelde partij, [slachtoffer], eiste schadevergoeding van NAf 50.000,--. De tenlastelegging omvatte onder andere het meedplegen van poging tot moord op [slachtoffer] en het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte raad bij de poging tot moord, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van dat onderdeel. Echter, het Gerecht achtte de verdachte schuldig aan de subsidiaire tenlastelegging van zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De bewezenverklaring was gebaseerd op diverse getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder het rapport van forensisch patholoog L. Althaus, dat de ernst van de verwondingen van het slachtoffer bevestigde.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en moest de schadevergoeding aan de benadeelde partij betalen. Het Gerecht benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het leven van het slachtoffer, die door de schotwonden verlamd was geraakt. De uitspraak onderstreepte de schokkende aard van het misdrijf en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016,
2 september 2016, 15 december 2016, 5 januari 2017 en 13 maart 2017. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Blonk.
De officier van justitie, mr. C. Willems heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Mr. A.V.G. Rooijer heeft namens de benadeelde partij (hierna: [benadeelde partij] heeft ter terechtzitting een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van NAf 50.000,--.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Feit 1: PRIMAIR:
MEDEPLEGEN POGING MOORD CQ. DOODSLAG OP [SLACHTOFFER]
dat hij op of omstreeks [datum delict], althans in of omstreeks de maand februari 2016, te Curaçao (ter hoogte van [plaats delict], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een vuurwapen één of meerdere ma(a)l(en) op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer] een schotverwonding aan zijn borst en/of buik en/of rug, althans het lichaam, heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid.
(artikel 2:262/259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)
althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden,
SUBSIDIAIR: ZWARE MISHANDELING MET EEN VUURWAPEN VAN [SLACHTOFFER]
dat hij op of omstreeks [datum delict], althans in of omstreeks de maand februari 2016, te Curaçao tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding aan zijn borst en/of buik en/of rug, althans het lichaam heeft toegebracht, door opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg, en/of met gebruikmaking van een vuurwapen, zoals bedoeld in de Vuurwapenverordening 1930, één of meerdere ma(a)l(en) op, althans in de richting van die [slachtoffer] te schieten, waardoor die [slachtoffer] een pijn en/of letsel heeft ondervonden;
(artikel 2:275/276 Wetboek van Strafrecht van Curaçao)
FEIT 2: VUURWAPENBEZIT
dat hij op of omstreeks [datum delict], althans op een tijdstip in de maand februari 2016, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een vuistvuurwapen) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om de ander van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aan het onderzoek ter terechtzitting zijn naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende aanwijzingen te ontlenen dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Gelet hierop acht het Gerecht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte getracht heeft [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven te beroven, zodat hij zal worden vrijgesproken van de hem onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging moord.
4B. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Feit 1 impliciet subsidiair
dat hij op [datum delict], te Curaçao (ter hoogte [plaats delict]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere malen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer] een schotverwonding aan zijn borst en buik en rug heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Feit 2
dat hij op of omstreeks [datum delict], te Curaçao, voorhanden heeft gehad een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4C. Bewijsmiddelen
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2
tenlastegelegde op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. [1]
Proces-verbaal van bevindingen van het Korps Politie Curaçao, p. 7 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten R.E. Anastatia en J.A. Graaf:
Op [datum delict] omstreeks 01:00 uur werden wij gedirigeerd naar de [plaats delict] Ter plaatse zagen wij een man op het trottoir liggen die gaf op te zijn: [SLACHTOFFER], geboren op [geboortedatum]1969. Van het personeel van de ambulance kregen wij te horen dat het slachtoffer een schotwond had ter hoogte van zijn borst. In totaal hebben wij ter plaatse zes hulzen aangetroffen.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 86 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van J.S. Gregorius:
Na de carnavalsoptocht omstreeks 00:30 uur zag ik [slachtoffer] op de grond liggen. Ik hoorde hem kreunen en zeggen dat hij door “[roepnaam verdachte]”, dus [verdachte]was beschoten.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 16 e.v., voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige]:
Op [datum delict] was ik thuis toen ik hoorde dat er op mijn broer [slachtoffer] was geschoten ter hoogte van Habaai. Ik ging daar direct heen en zag mijn broer [slachtoffer] op de grond liggen. Tussen de omstanders ter plaatse had ik vernomen dat [verdachte], bijgenaamd [roepnaam verdachte], de schutter is.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 20 e.v., voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer]:
Op dinsdag bij de carnavalsoptocht 2016 (Gerecht: dinsdag 9 februari 2016) had ik een woordenwisseling met [kennis], [kennis] en [roepnaam verdachte]. Later toen de carnavalsoptocht voorbij was ging ik bij de bushalte tegenover Habaai zitten. Daar kwamen [roepnaam verdachte] en [kennis] naar mij toe. [roepnaam verdachte] begon mij uit te schelden. Op een gegeven moment haalde hij een vuurwapen tevoorschijn en begon daarmee op mij te schieten. Ik werd in mijn buik geraakt. Ik draaide mij om en probeerde weg te rennen maar werd toen ook in mijn rug geschoten.
Proces-verbaal van fotoconfrontatie [slachtoffer]-[verdachte], p. 93 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten J.E. Elvilia en E.L. Winklaar:
Wij toonden op 18 maart 2016 aan [slachtoffer]een fotosheet “A” met tien foto’s van verschillende personen. Na deze foto’s te hebben bekeken verklaarde
[slachtoffer]het volgende: “Ik herken de man op foto nummer 9 als de man die ik ken als [roepnaam verdachte]. [roepnaam verdachte] is de man die op mij heeft geschoten”.
Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie [slachtoffer]- [verdachte], p. 97 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten J.E. Elvilia en E.L. Winklaar:
Wij hebben op 18 maart 2016 een fotoconfrontatie verricht met [slachtoffer].
De foto afgebeeld op de fotosheet “A” onder nummer 9 is de foto van , geboren op geboortedatum]1983.
Een geschrift, te weten een forensisch rapport opgemaakt op [datum] door
L. Althaus, forensisch patholoog bij het Analytisch Diagnostich Centrum, betreffende onderzoek [slachtoffer]voor zover inhoudende:
The victim [slachtoffer]was hit by 4 penetrating gunshot wounds. One of the gunshot injuries caused a complete paralysis of the body beneath the navel. Because of the locations and the gunshot trajectories following course of events appears probable:
The first two gunshots hit the frontal thorax and the abdomen, after that the victim started to turn around and the third gunshot hit the right thorax and the last gunshot went into his back.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 34 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van [vader verdachte]:
[verdachte]is mijn zoon. Hij wordt door vrienden en kennissen ook “[roepnaam verdachte]” genoemd.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 39 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van [vrouwverdachte]:
Ik ben gehuwd met [verdachte]. Hij wordt ook “[roepnaam verdachte]” genoemd. Ik ben met [verdachte] naar de carnavalsoptocht geweest in de avond van 9 februari 2016. Nadat we thuis kwamen is [verdachte] teruggegaan. Later heb ik gehoord dat er iemand geschoten werd. [verdachte] zei dat hij daar was toen er geschoten werd.
Proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, p. 65 e.v., voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 9 februari 2016 ben ik na de carnavalsoptocht naar huis gegaan. Ik kwam toen een neef tegen en die heeft gezegd om [slachtoffer] op te zoeken om met hem te praten. Wij hebben [slachtoffer] opgezocht.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige] door de rechter-commissaris mr. J.G.M. Kroeze voor zover inhoudende als verklaring van [naam getuige]:
Na afloop van de carnavalsoptocht vertelde [verdachte] mij over een probleem met een Rastaman (het Gerecht begrijpt: [slachtoffer]). Ik besloot om samen met [verdachte] naar de [persoon] te gaan om hem te spreken. We troffen de [persoon] aan op een bankje tegenover de snack.
Een proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (2021703121700.G), voor zover inhoudende als verklaring van P.B. [slachtoffer]:
Op [datum delict], na de carnavalsoptocht, ontstond er een woordenwisseling tussen de man die [roepnaam verdachte] wordt genoemd en mijn neef [slachtoffer]. Deze woordenwisseling liep uit op een wederzijdse scheldpartij. Daarna heb ik schoten gehoord. Ik rende naar buiten en zag [slachtoffer] op de grond liggen.
4C. Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft betoogd dat verdachte op grond van artikel 385, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient te worden vrijgesproken nu enkel uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte degene is geweest die op hem heeft geschoten.
Het Gerecht overweegt dienaangaande als volgt. Volgens het derde lid van artikel 385 Sv
- dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Volgens vaste jurisprudentie laat de vraag of aan het bewijsminimum van art. 385, derde lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957).
In het onderhavige geval vindt de verklaring van aangever [slachtoffer] meer dan voldoende steun in het overige bewijsmateriaal waaronder proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het ter plaatse aantreffen van zes hulzen en het rapport van forensisch patholoog
L. Althaus van [datum]. Dit rapport sluit volledig aan op de verklaring van aangever ten aanzien van de wijze waarop er op hem is geschoten. Hiernaast vind de verklaring van aangever steun in de verklaring van P.B. [slachtoffer], [naam getuige] en verdachte, dat verdachte na de carnavalsoptocht de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht vanwege een probleem dat verdachte met hem zou hebben.
Het Gerecht heeft hiernaast uit het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich aan de bewezen verklaarde feiten heeft schuldig gemaakt. Het Gerecht acht de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte als zijnde de persoon die op hem heeft geschoten betrouwbaar. Zijn verklaringen hierover zijn gedetailleerd en consistent en vindt zoals gezegd steun in de verklaring van anderen, waaronder verdachte zelf, dat verdachte ruzie had gehad met [slachtoffer] en dat hij hem naar aanleiding hiervan na afloop van de carnavalsoptocht is gaan opzoeken op de plaats waar [slachtoffer] is beschoten. Het Gerecht acht de verklaring van verdachte en [naam getuige] dat er op [slachtoffer] is geschoten (geruime tijd) nadat hij en [naam getuige] zich van hem hadden verwijderd niet aannemelijk. Het Gerecht neemt daarbij in aanmerking dat [naam getuige] familie is van verdachte en dus geen onafhankelijke getuige is terwijl voorts niet valt in te zien waarom hij eerst een jaar na het gebeuren verdachte een alibi verschaft. Dit geldt temeer nu verdachte al die tijd heeft vastgezeten. Hiernaast zijn er geen redenen te veronderstellen dat [slachtoffer] moedwillig verdachte ten onrechte zou beschuldigen. Het Gerecht acht hierbij van belang dat hij direct nadat hij was beschoten en zwaargewond op de grond lag, verdachte heeft aangewezen als de schutter. De stelling van de verdediging dat [slachtoffer] dusdanig geïntoxiceerd was dat hij zich wellicht heeft vergist in degene die op hem geschoten zou hebben is evenmin aannemelijk geworden. Uit de verklaring van de getuige [naam getuige] komt naar voren dat [slachtoffer] goed aanspreekbaar was en coherente antwoorden gaf op haar vragen. [2]
Verdachte heeft met een vuurwapen ten minste vier kogels op [slachtoffer] afgevuurd. Deze handelwijze is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de levensberoving van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op vorenbedoeld gevolg ook heeft aanvaard.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Poging doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:262 jo1:119 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gesteld verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11, eerste lid van die verordening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de openbare weg met een vuurwapen een groot aantal kogels op het slachtoffer [slachtoffer] afgevuurd. Dat hij deze beschieting heeft overleefd mag een wonder heten en is geen verdienste van verdachte. Verdachte heeft met zijn handelen immens leed toegebracht aan [slachtoffer] die vanaf zijn middel verlamd is geraakt en naar het zich laat aanzien nooit meer een normaal leven zal kunnen leiden. Voor de rest van zijn leven is hij gekluisterd aan een rolstoel en gaat hij gebukt onder allerlei met een dwarslaesie gepaard gaande beperkingen. Zijn leven is hierdoor voor altijd en op verstrekkende wijze veranderd.
Dergelijke misdrijven zijn voorts uitermate schokkend voor de rechtsorde en hierop kan slechts worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur. Verdachte heeft bovendien met zijn proceshouding geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen noch enig mededogen betoond aan het slachtoffer.
Hiernaast heeft het Gerecht, in het belang van een consistente straftoemeting, bij het vaststellen van de strafmaat rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en is mede gelet hierop van oordeel dat aanleiding bestaat een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
NAf 50.000,-- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De verdediging heeft gesteld dat de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het Gerecht stelt vast dat niet in geschil is dat [slachtoffer] als direct gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde door verdachte gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. Deze schade is derhalve aan verdachtes schuld te wijten.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.
De vaststelling geschiedt met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel, de verwachting en duur ten aanzien van het herstel alsmede de leeftijd van het slachtoffer. Het Gerecht heeft ook gelet op de gederfde levensvreugde, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde partij en op hetgeen in de rechtspraak aan schadevergoeding in de verschillende situaties wordt opgelegd.
Het door [slachtoffer] gevorderde bedrag acht het Gerecht, bezien in het licht van alle hiervoor genoemde omstandigheden, met name de bijzonder ernstige nadelige gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad, billijk en niet bovenmatig. Het Gerecht zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.
Verdachte wordt verwezen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het Gerecht de maatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 1:62, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Bomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
NAf 50.000,- (zegge: vijftigduizend gulden)voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[slachtoffer], voornoemd;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[slachtoffer]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 50.000,- (zegge: vijftigduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.T. Paulides en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 3 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “[NAAM ONDERZOEK]”. De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
2.Pagina 113.