In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en een gedaagde die een van de statutaire bestuurders van de failliete vennootschap was. De eiseres vorderde schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, nadat de vennootschap op 21 september 2016 in staat van faillissement was verklaard. De curator had in zijn eindverslag aangegeven dat de vorderingen van eiseres niet konden worden geverifieerd door gebrek aan legitieme documentatie, en dat de vorderingen mogelijk voortkwamen uit persoonlijke conflicten tussen de partijen.
De eiseres vorderde een bedrag van in totaal 14.375,65 (NAF, USD en EUR) aan schadevergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de vennootschap aansprakelijk was voor deze bedragen. Het Gerecht verwierp de eisvermeerdering van eiseres en concludeerde dat er geen bewijs was dat de vennootschap betalingsplichtig was. Hierdoor kon er geen sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid van de gedaagde.
Het Gerecht wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, waarbij het salaris van de gemachtigde van gedaagde werd vastgesteld op NAf 4.000,00. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van bestuurdersaansprakelijkheid, vooral in het kader van faillissement.